Schriftlezingen Amos 6.1a, 4-7 en Lucas 16.19-31

Amos voelt op zijn klompen aan dat Gods-dienst en sociale onverschilligheid elkaar uitsluiten. Hij klaagt de rijke elite aan. Onder het mom van ‘wij zijn het volk Gods’ (zie de referenties aan: ‘David’ en ‘Jozef’) nemen zij ‘t er goed van ten koste van het volk dat hun volledig onverschillig laat. Logisch dat zij in ballingschap gaan – ze vragen er om!

Amos dreigt: “Wee”! Maar het is aan dovemansoren gezegd. De rijke elite – ver boven de Balkenende norm! – blijft ‘zorgeloos’ en ‘zelfverzekerd’ alsof het hen niet aangaat. ʼt Glijdt van hen af als water van een eend.

Zij liggen ‘hoog en droog’ verheven op de bergen van Sion en Samaria en wanen zich boven alles en iedereen verheven. Het enige wat ze doen is: ‘zichzelf lui uitstrekken’! Kijk hoe dat woord in vers 4 en in vers 7 om de 4 deelwoorden: ‘liggend, etend, verzinnend, drinkend’ heen staan. Zo wordt zichtbaar dat hun hele gedrag van luie, onverschillige vadsigheid aan elkaar hangt.

Lucas heeft al in heel hoofdstuk 16 laten merken dat geld /mammon steeds met onrecht verbonden is. In 16.14 leest hij de Farizeeën de les, omdat ze ‘geldbelust’ zijn. De parabel van de Rijke en de arme Lazarus komt dus niet uit de lucht vallen. BN-ers zijn bekende Nederlanders. Maar van zwervers weten we vaak de naam niet. Hier is de wereld omgekeerd: de rijke is naamloos en de arme is iemand van naam: Lazarus (= God redt). De wereld van de rijke en die van de arme raken elkaar niet – uit onverschilligheid (de rijke) of ondenkbaarheid (de arme). Gescheiden werelden. Alleen de honden van de rijke maken contact met Lazarus – die zich geen hond kan permitteren!

Beiden sterven – toch gerechtigheid. De arme eindigt in Abrahams schoot – een echte begrafenis zit er niet in. En de gepijnigde rijke ziet wat ie nog nooit gezien heeft: Hij zag/kende Lazarus niet, en nu ziet hij hem in Abrahams schoot. Die geen vinger naar hem uitstak, vraagt nu om Lazarus’ vinger. Zijn woordgebruik “Vader Abraham” en “kind”, verraadt dat hij tot het Godsvolk behoort. Maar komaf/lidmaatschap houdt geen enkele garantie in. (zie ook Luc. 3.8) De tweedeling die er al was, is nu onoverbrugbaar geworden. “Wee jullie, rijken, je hebt je troost al binnen.” (6.24)

De rijke bidt voor zijn broers. Vijf, zoals de 5 boeken van Mozes. Zij hebben (niet) geluisterd naar Mozes en de profeten. Eenmaal doof, altijd doof! En dat voor mensen die zeggen te leven vanuit de Schriften. En die (Oost-Indische) doofheid is een opstap voor hun doofheid voor het sterven en verrijzen van Jezus, zoals Lucas in zijn Emmaus verhaal vertelt.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier