Schriftlezingen: Jesaja 6.1-8 en Lucas 5.1-11

Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is: “zag ik de Heer” en “hoorde ik de Heer spreken” (Jes. 6.5&8). God is toch geen mens, iemand die je kunt zien, en waar je een praatje mee kunt maken? De profeet Hosea zegt niet voor niks: “Ik ben God, Ik ben geen mens”(11.9). En “niemand heeft ooit God gezien” (Exodus 33.20; Johannes 1.18). Jesaja laat voelen dat een mens reëel door God geraakt kan worden, zich aangesproken kan weten. Heel reëel, ook al is GOD totaal anders. Zoals liefde, of afkeer, heel reëel kan zijn – het bepaalt je gedrag, je manier van kijken en luisteren naar iemand. Je kunt ‘t niet pakken, ‘t is geen object, maar het is wel reëel, doet wat met je. Zo ook met God in jouw leven: je kunt daarna niet doorgaan alsof er niets gebeurd is. Zou daarom gezegd worden: “Wie God ziet, moet sterven” (Ex. 33.20) en “Wee mij, ik ben verloren” (Jes. 6.4). Zo’n confrontatie zet alles volledig op de kop.

Jesaja vertelt van een transcendente ervaring – tremendum et fascinans – die voor hem een roep, een appèl inhoudt. Driemaal ‘vol/vult’, driemaal ‘heilig’ zo groot, dat zelfs de tempel te klein is om Gods heerlijkheid te bevatten. Jesaja voelt zich daarbij in het niet vallen! Een seraf overbrugt de kloof – spreekt reinigende woorden – en Jesaja antwoordt: “Hier ben ik” (hinneni), – zoals Abraham (Gen. 22.1) en zoals de Joden die in de oorlog door de nazi’s werden opgeroepen voor transport, zich meldden. Trots beantwoordden ze deze oproep zoals je een roeping zou beantwoorden!

In Lucas 5.5 zegt Petrus: “Meester”, in vers 8 “Heer”. Daartussen staat zijn ervaring van eerst niks vangen en dan volle netten, prachtig aangeduid met ‘elabomen’= “we hebben niets gevangen” (vers 5), naast: ‘sunelabon’ = “wat ze samen gevangen hadden”(vers 9). Dat ‘samen’, is: samen met Jezus, met de verrezen Heer. Hij wist waar ’t zat – waar de diepe nood zat. Petrus voelt die overstijgende aanwezigheid. En dan hier geen kooltje, om de kloof te overbruggen, maar de geruststelling: “Vrees niet” en “vanaf nu zul je mensen redden”. En Petrus laat alles achter en volgt Hem.

Het ‘diepe’, (vers 4) laat zien dat het water de mensen tot aan de lippen staat, Jezus’ komst was voor Lucas een reddingsoperatie: “Heden is u een redder geboren, Christus de Heer”. Lucas gebruikt een woord dat ongeveer betekent: op veilige oever brengen. Zie bijv. Num. 31.15; Deut. 20.16; Jos. 2.13; 6.25 e.a. .Je zou kunnen zeggen: geroepen om in mensen die in het diepe zijn het beste boven te halen. Het is jammer dat ons woord ‘vangen’ eigenlijk de tegenovergestelde associatie oproept. Nog één ding: Vers 6 zegt: zo’n grote vangst dat de netten ervan scheurden – ja, ‘t kan ook zó goed gaan dat de nadelen op de koop toe genomen worden!

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier