Schriftlezingen: Num 6.22-27; Gal 4.4-7; Luc 2.16-21

‘Op hoop van zegen’ hoort bij de overgang van Oud naar Nieuw. Mozes heeft de zegenwoorden van God en reikt ze aan de priesters. Het is dus Gods zegen, die de priesters aan het volk doorgeven. Zegenen markeert de route vanaf de schepping: Gen 1.28 “God zegende hen” en in dat kader wensen wij elkaar een  ‘gezegend’ en ook ‘zalig’ nieuwjaar.

Vanuit dit perspectief kun je de zegen van Numeri verstaan:  ‘De Heer zegene je; dat je mag worden zoals je bedoeld bent; je goed mag ontwikkelen – in de zin van: “en Hij zag dat het goed was”. ‘Behoede je’; je bewaren en zorg voor je dragen (zoals in Gen 2.15). ‘Spreide de glans van zijn gelaat over u’; je warm, uitnodigend aankijken . ‘En zij u genadig’; er altijd,  ruimhartig voor je zijn, wat je ook vraagt. ‘Moge de Heer zijn gelaat naar u keren’ – niet de rug toekeren, achterbaks, maar je bemoedigend en bevestigend aankijken. Denk aan de driehoek met het Alziende oog: God ziet alles! Veelal is dat als bedreigend, onontkoombaar, verstaan. Maar het kan ook bemoedigend, vertrouwdheid  en vrede gevend zijn. ‘En richte vrede voor je op’; ja, als dit allemaal geschiedt  dan ervaar je Gods vrede.
Een klein meisje schreef in het Marienburg-bulletin: “Als je me lief en zacht aanraakt, als je me aankijkt en toelacht, als je naar me wilt luisteren en me laat uitpraten, dan zal ik groot worden, heel groot”. En R. Tagore schreef: “Ik zei haar, ”wat ben je toch een slecht mens”, en ze werd nog slechter. Ik zei haar: “Wat doe je je best om een goed mens te worden” en ze weende. (T. Tellegen,  Je kunt ook zeggen dat ik dapper ben).

Luc 2.16-21 De hele pericoop speelt met zien en horen en zeggen ; met ogen en oren dus.  De herders gaan zien wat de Heer hen bekend heeft gemaakt. Als zij het kind zien, vertellen  zij wat hen over dit kind gezegd is. Dat roept verwondering op. Verwondering waardoor ze anders naar het kind kijken; met geloof zie je namelijk anders, zoals je ook bijv. met liefde anders kijkt.

“Maria bewaart deze woorden in haar hart”. Wie wat bewaart heeft wat, maar dit bewaren is geen invriezen.  ‘Bewaren’ is: koesteren,  tot rijpheid laten komen. Zoals aan het eind van de gelijkenis van het zaad: ”Wat in goede aarde valt zijn zij die het woord met een goed en edel hart horen en bewaren, die volharden en vruchtdragen”. Maria is hierin typos voor alle volgelingen van Jezus. De herders keren terug, God lovend om alles wat ze gehoord en gezien hebben volgens dat wat hun gezegd was. Ik denk dat de klemtoon op horen, zien, zeggen, wil onderstrepen dat dit wat met je doet, je niet koud laat, je kunt er niet onverschillig bij blijven. Het raakt je. Tenslotte worden besnijdenis en naamgeving vermeld –parallel aan Johannes in 1.59vv en krijgt Hij de beloftevolle programmatische naam : “Jezus” = God redt.

Henk Bloem, pastor

Blogs bij de lezingen van deze dag vindt u hier.