Jeremia 20.10-13; Matteus 10.26-33

De 4 verzen van Jeremia’s 20e hoofdstuk laten iets voelen van zijn persoonlijke ervaring als profeet (=spreker namens) Gods. Boeiende en onthullende verzen over de diepten en de hoogten van zijn ambt!

Vers 20 verhaalt van de roddels die Jeremia achter zijn rug om hoort – ze (dat zijn “velen”, dat zijn “vrienden”) kaatsen de bal terug: niet het hoofd van de tempelwacht (20.3), maar juist Jeremia zelf is een “Ontzetting – overal”. Je moet wel sterk in je schoenen staan om dan toch door te gaan als je zo’n bijnaam krijgt! Kijk, bisschop de Korte weet zich welkom in Den Bosch – dat geeft hem een basaal zelfvertrouwen! Maar als je niet welkom bent? Als je voelt dat je meteen een negatief stempel meekrijgt? Als je voelt dat ze je boodschap niet moeten?

Jeremia verklaart in vers 11 dat hij niet profeet is vanuit eigen initiatief! Dan zou hij misschien het onderspit delven. Maar hij voelt zich gesteund door “De Heer”. En het zijn niet alleen zijn tegenstanders die hem het leven moeilijk maken, het zijn tegenstanders van de Heer.

Vers 12 is een gebed,waarbij hij zijn zaak in de hand van de Heer legt en erop vertrouwt dat de Heer rechtvaardig door de beschuldigingen en scheldwoorden heen kijkt en recht laat zegevieren. Waarbij de Heer niet kiest voor de gevestigde, machtige hoogwaardigheidsbekleders maar voor de arme, die op Hem vertrouwt. Daar komt het blijkbaar op aan.

Het Evangelie is een stukje uit Jezus’ rede tot zijn apostelen (Grieks voor: de gezondenen; uitzendkrachten! In het Latijn: missionarissen. ) die hij uitzendt: de Zendingsrede. Dat is de context! Ze worden niet gevraagd “op het huis te passen bij afwezigheid van”, maar “uitgezonden”. Dat is veelzeggend voor de missie van zijn volgelingen/leerlingen. Voor ons dus. En het “weest niet bang”, waar de nadruk op valt, heeft dus met uitzending van doen. “Wees niet bang”: als je uitgezonden wordt, als “de Zender” zelf, zich terugtrekt en zegt: “Nu jullie”, dan kan de vrees je om het hart slaan. “Wees niet bang”, voor “de mensen”, ofwel voor “wolven” (vers 16) want nu komt de kleinste steen boven – alles komt aan het licht. Wees niet bang – sommigen kunnen je lichaam  martelen, doden, maar aan je “psyche”- “ziel”,  je “Spirit” kunnen ze niet komen. En – denk aan de eerste lezing – dat “niet bang zijn” stoelt niet op eigen kracht en potentie, maar op een Godsgeloof dat Hij je nooit laat vallen. De tegenstelling: “zwerm mussen” tegenover  “één mens” lijkt te zeggen dat een mens boven getallen, boven aantallen, uitstijgt. Bij hem gaat het ook om “belijden” of “verloochenen”. Niet alleen om wat men doet, wat ze allemaal doen, om de soort, maar om de vrije individuele keuze. In je uitgezonden worden geldt die keuze, en ook de persoonlijke band met Jezus.