Schriftlezingen : Gen 18.20-32 en Luc 11.1-13

Het betreft geen gewoon tent-bezoek . Vanaf de eerste zin wordt van “verscheen” gesproken (vers 1). Van drie mannen, die zowel in het enkelvoud (vers 3, vers 5) als in het meervoud (vers 5,8) worden aangesproken -geen alledaagse, gewone bezoekers  dus-. Bovendien zijn ze er zomaar ‘plotseling’ (zoals in Joh 20.19 waar de deur gesloten is ); komen letterlijk ‘uit de lucht gevallen’. Het woord verschijning’’ opent andere connotaties en perspectieven dan het woord ‘bezoek’. ‘Verschijning’ is anders, is  buiten-gewoon! Knap dat men in die oude tijd dit zo onder woorden wist te brengen!

Het drietal lost zich op. Maar de Heer blijft bij Abraham die een pleidooi voor de mensen in Sodoma en Gomorra houdt. Zeven of acht keer, veronderstelt Abraham dat er toch minstens bij enkelen -of dat er nu 50 of 10 zijn- , iets van ‘gerechtigheid/recht’ , iets van ‘deugen’ te midden van alle onrecht moet zijn. In dat geval, zegt de Heer, zal ik de stad niet laten vallen. Met die conclusie kunnen de Heer (vers 26) en Abraham leven en hun gesprek beëindigen. De Heer gaat weg, -weg verschijning! Abraham keert naar zijn woonplaats terug.

Vanwege Lucas 18,1 “Jezus vertelde… ..dat ze altijd moesten blijven bidden en het niet zat moesten worden”, vertaal ik 11.1 liever met : “toen hij pauzeerde”, of ‘tijdens een pauze”.

“Ophouden” lijkt me niet aan de orde omdat Jezus zelf in 18.1 zegt dat je ‘t bidden nooit moet opgeven. Hij expliciteert dat men bij nacht en ontij biddend kan aankloppen. Je gebed wordt altijd ge- en verhoord, want de band met de bidder is voor de Vader belangrijker dan het tijdstip waarop ’t gebeurt. En als mensen die van nature halfslachtig zijn toch goede  dingen aan anderen weten door te geven, hoeveel temeer zal de hemelse Vader zijn beste gaven, – of beter de Heilige Geest- geven aan wie erom bidden. (hb)

 

De blogs bij de lezingen van deze zondag vindt u hier.