Schriftlezingen: Jesaja 63:16b-17,19b; 64:2-7, Psalm 80 (79); 1 Kor. 1:3-9 en Marcus 13:33-77

Om te beginnen:
ADVENT betekent KOMST. Het woord wijst vooruit naar Kerst. In dat vooruitwijzen zit ook (ver)wachten, je instellen op die KOMST. Er komt zoveel op ons af, zeker nu in coronatijd. Hier gaat het om deze KOMST.
We beginnen een  nieuw kerkelijk jaar, 2020-2021. Pippi Langkous zou zeggen: “Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.” In dit nieuwe liturgische jaar zullen we vooral de evangelisten Marcus en Johannes aan het woord laten. Dat is best veel, twee evangelies in één jaar gepropt. Het risico is dat geen van deze twee zich echt kan uitspreken.
De evangelies zijn geen geschiedenis of een soort dagboek van Jezus’ doen en laten. Je kunt ze niet in elkaar schuiven en denken dat je dan één volledige biografie van Jezus hebt. Nee, het zijn als het ware  vensters, visies, op de persoon van Jezus. Wie was hij, wie of wat  inspireerde hem? Waar kwam hij voor op? Wie of wat lag hem na aan het hart? Waar ‘ging’ hij voor? Dit jaar kijken we door de vensters van Marcus en Johannes en laten we ons verrassen door hun blik op Jezus en zijn verkondiging.
Marcus is ons oudste evangelie. Na hem zal de gelovige nieuwsgierigheid steeds meer over en van hem willen horen. Matteüs, Lukas en Johannes verhalen soms wat we bij Marcus tevergeefs zoeken. Jezus blijkt inderdaad een ‘ingewikkeld’ mens. Marcus begint zijn evangelie met een citaat van de profeet Jesaja uit het Oude Testament, als om te zeggen: kijk, dáár liggen de wortels van Jezus, ‘het is al begonnen, merk je het niet?’ We gaan dus nu een jaar lang met Marcus en Johannes op weg.

De Jesajalezing is geknipt uit een smeekgebed waarin Israël bidt, smeekt tot God: Kan het niet weer worden als vroeger? Zoals toen met Abraham, met Mozes? U bent toch onze Vader? Wij zijn toch uw volk? Daar is nu weinig van over. Kan dat niet anders? En dan eindigt de lezing met een schuldbekentenis dat en hoever ze van God los geraakt zijn. “En toch, Heer, bent u onze Vader” 64:7), kijk alstublieft op ons neer! Een indringende tekst nu we naar de komst van Godszoon toeleven. Merk op dat God hier “onze Vader” wordt genoemd, dat wijst op een oerrelatie: zonder ‘vader’ zouden ze er niet eens zijn. Deze relatie kan verstoord zijn, maar ze is er wel, ze blijft wel. In het Oude Testament komt de titel ‘vader’ en ‘zoon’ sporadisch voor: Hosea 11:1, Exodus 4:22, Jeremia 3:4 en Maleachi 1:6.

Marcus 13:33-37 roept op tot waakzaamheid, drie keer! Zodat je nimmer verrast kunt worden door de komst van de mensenzoon (vers 26). De wederkomst van de Mensenzoon, de komst van de Messias, het einde van de wereld – het lijkt hier allemaal samen te vallen. De grondgedachte is: Het komt, maar je weet niet wanneer. Wij denken misschien niet zo concreet apocalyptisch, zo concreet over het einde van de wereld en de komst van de mensenzoon. Maar wij zijn ons wel steeds meer bewust geworden dat wij de wereld en ons leven niet in eigen hand hebben. Bewust geworden hoe onberekenbaar, hoe breekbaar ons leven is. De pandemie van dit moment heeft ons dat weer eens onder de neus gewreven. Dus: leef waakzaam. Leef niet alsof het allemaal niet uitmaakt. Het maakt wel uit, je moet attent zijn. Je moet ook (ver)wachten. Zonder (ver)wachten heb je geen toekomst.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.