Schriftlezingen: Ezechiël 18,25-28; Filippenzen 2,1-11 en Matteüs 21,28-32

Onder de ballingen in Babylon hoort men zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn er stroef van (Ezechiël 18,2). Of met andere woorden: de kinderen worden gestraft voor wat hun vaders gedaan hebben. Dat was in Israël. Maar is  “onze” erfzonde niet ook zo?
God biedt de kans de keten van fatalisme en voorbestemming te doorbreken, de nadruk op eigen verantwoordelijkheid te leggen en nieuwe toekomst te creëren. Met de woorden van van Mahatma Gandhi: “Be the change you want for the world”.
De profeet Ezechiël zegt: ieder is zelf verantwoordelijk voor zijn/haar leven. Iemand heeft zich misschien vroeger als goddeloze gedragen, maar als zij/hij zich bekeert dan wordt hij/zij niet vastgepind op haar/zijn verleden. God wil de keten van fatalisme en voorbestemming doorbreken, de eigen verantwoordelijkheid aanwakkeren en nieuwe toekomst creëren. Dan blijf je leven; waarbij “leven” meer is dan alleen ‘in leven blijven’. Bekeert u en blijf leven, dat belooft God. (Zie bijv. Matteüs 6,25: …is het leven niet meer dan het eten en het lichaam niet meer dan de kleding.)
In Matteüs 20,20 staan mensen lijnrecht tegenover Gods handelen. God handelt vanuit het beginsel: “goed” doen en “allen gelijkelijk” (zie 20,16). De menselijke wijze van doen, bouwt voort op jaloersheid en competitie.

In Filippenzen sluit Paulus hierbij aan: Laat niemand alleen zijn eigenbelang behartigen, maar liever die van zijn naasten: die gezindheid moet onder u heersen welke Christus Jezus bezielde. Hij zet een menselijke (is deze weg wel ‘recht’?) en de goddelijke (de weg van de Heer is recht?) weg, naast elkaar en vestigt de aandacht op de gezindheid die was in Christus Jezus; op, zeg maar, de goddelijke weg. (Zie ook Filippenzen 2,12 en vers 35 met zinnen als “Daarom…opdat” (vers 9) waar een sterk appel van uitgaat.)

In de Evangelielezing zien we zowel aan het begin (Matteüs 21,29) als aan het eind (21,32) van de parabel het woord “later” (Grieks: husteron). Een woord dat ruimte geeft en tijd. Geen lik op stuk, en geen: God straft onmiddellijk.

Hoofdstuk 18 van Ezechiël markeert een belangrijke stap in het gelovig denken van Israël. De generatie van de ballingen heeft het gevoel dat zij boeten voor de zonden van hun vaders, die de emmer bij God druppel voor druppel hebben doen overlopen. Bij monde van de profeet ontkent God categorisch dat dit zo is.
Als ieder zich persoonlijk verantwoord weet en doet dan gaat een andere wereld voor hen open. Het helpt niet de schuld op de vaderen of grootvaders te gooien. Helpt ook niet om mechanisch op de tempel of andere religieuze instituties te vertrouwen (vers 24). Maar Gods goedheid reikt “tot in de duizendste generatie van degenen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden”(Deuteronomium 5,9-10). God biedt een nieuwe kans, op grond van persoonlijke verantwoordelijkheid en constantheid daarin.
Dit is de context van de discussie van God met de ballingen rond het thema van de “weg der gerechtigheid”. “Recht en gerechtigheid”; de joodse mensen spreken van: Tsedaka = gerechtigheid. Dit woord vat het leven volgens het verbond samen.
De hogepriesters en oudsten van het volk krijgen de parabel van de vader die twee zonen had, om de oren. De eerste zegt “nee”, maar doet ‘t later toch. De tweede zegt “ja” maar doet “nee”. Tollenaars en hoeren, die in eerste instantie “nee” zeggen, schenken wèl gehoor en geloof aan de oproep.
Het Griekse woord hysteron (vers 29 en 32) geeft ruimte om tot inzicht te komen en alsnog in te gaan op Gods roeping. Het is een barmhartig, tijdgevend woord. Een woord dat ruimte voor inkeer, bezinning, voor ‘bij nader inzien’ schept. Het zegt dat hoeren en tollenaars zullen voorgaan in het rijk de hemelen, niet dat zij er in plaats van hen zullen zijn.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze week: lees hier.