Schriftlezingen: Exodus 17.8-13 en Luc. 18.1-8

Bij Exodus 17.8-13 vraag je je af: is Mozes’ gebed een oorlogsgebed zoals Gott mit uns, of Dieu le veut, bij de kruistochten waarbij God als bondgenoot in de strijd gezien werd? Of wordt door dit gebed de oorlog van binnenuit veranderd? In die zin dat het accent niet op macht, geweld, vernedering valt. Maar dat openheid voor God, het accent op overwinning van kwade en bedreigende machten en krachten legt.

Amalek staat voor al het vijandige, al het kwaad in en voor Israel (Deut. 25.16-19). De strijd tegen het volk/land Amalek is het Inbegriff van alle strijd tussen Goed en Kwaad. Het keert volgens het slotvers ‘elke generatie opnieuw’, steeds terug. Significant is dat het plaats heeft tussen Egypte (=slavernij) en het Land van de Beloften (= vrij). Het zit er tussen in. Volgens een chassidische traditie, is Amalek iets in Israël zelf. Want het grootste gevecht is het gevecht met jezelf, met je ego. De ultieme vijand huist in jezelf. Moslims spreken van de grote (de strijd in/met jezelf) en kleine jihad (strijd met tegenstanders van de islam). Mozes ‘bidden’ – ‘bidden überhaupt’ – laat de balans naar God, naar het Goede doorslaan.

Het is geen bloederig oorlogsverhaal. Het is bijna liturgie: Mozes, de voorganger, met uitgestrekte handen, zo dicht mogelijk bij God, namelijk op de top van een heuvel. Op zijn eentje redt hij het niet – krijgt spierpijn. Hij moet medesteunders, medebidders hebben. Maar het blijft een eeuwig gevecht (vers 16).

In Lucas 18.1-8 hebben de rechter en de weduwe geen namen. Het gaat niet om hun persoon. Ze zijn typen van maatschappelijke, sociale groepen in de samenleving. (Zie Jezus Sirach 35.17-21). De ‘rechter’ die zich niet echt voor de vrouw interesseert, blijft ‘onbewogen’. Doet aan God noch gebod. De vrouw ‘komt telkens bij hem’. Zij ‘blijft bidden en de moed niet opgeven’, zoals vers 1 zegt. Een rechterlijke klasse die los staat van het volk. Van een weduwe, – een vrouw nog wel! – die haar recht blijft opeisen. De rechter spreekt niet uit rechtsgevoel – hij wordt ‘rechter van het onrecht’ (vers 6) genoemd – , maar ter bescherming van zichzelf. Bedenk hoe bij God niet van ‘ten einde raad’ sprake is, maar van ‘grootmoedigheid’ van ‘geduld’, ‘lank = (lang?) moedigheid’. Tomas Halik zegt, dat geloof vraagt om “geduld met God”.

De slotzin eindigt met een vraag. Een vraag dus ook aan de lezers. Zal een wereld zonder binding met Christus, vroeg of laat ook onbewogen zijn?

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier