Schriftlezingen: Jesaja 49,3,5-6; 1 Korinthe 1,1-3 en Johannes 1,29-34

Jesaja 49 brengt ons nog een lied over de dienaar van de Heer (eerder: Jesaja 42,1-4 en 50,4-11 en 52,13-53.12). Nu gaat het om de zending van deze dienaar. Maar er is een dubbelheid: volgens vers 3 heet degene die uitgezonden wordt: ‘Israël’ en in vers 5-6 heet het volk waar hij naar toe gezonden wordt, ook Israël (Jacob=Israël). Kan dat wel?
Een mogelijke oplossing voor dit identificatieprobleem is dat de geroepene staat voor het authentieke, ideale Israël dat het uit elkaar gevallen volk Israël weer moet verzamelen tot één Israël. Om wat er over is van Israël te verzamelen, tot eenheid te brengen, en de volken daarbij te betrekken zodat Israël weer “licht onder de volken” kan zijn. En misschien hoor je hier op de achtergrond meeklinken: “God maakt één” (zie bijv. Apocalyps 21). We horen het ook in Jezus’ woorden: “mogen allen één zijn” (Johannes 17,20). En ook in het kerkelijk gebed “altijd blijft Gij bezig U één volk bijeen te brengen uit alle naties en rassen en talen.” Eenheid, saamhorigheid is kenmerk van christen-zijn.

In de evangelielezing identificeert Johannes de Doper Jezus als: “Het Lam van God”, als de ‘zondebok’, die de zonde van de wereld wegneemt en zijn meerdere is. Zijn eigen doop maakt de mens rijp voor Jezus’ doop. De Geest Gods daalt op Jezus neer, blijft op hem rusten. Het Griekse menein (=blijven) is als om te zeggen: dit tekent Jezus. Voor Johannes is het duidelijk: dit is de Zoon van God. Johannes ‘getuigt’ hiervan (Johannes 1,7,15,19). Dat is rechtbank terminologie; veronderstelt dat je ooggetuige bent. Johannes zegt twee keer: “Ik zelf wist niet wie het zou zijn”, en onderstreept zo zijn getuigenis: “Zoiets verzin je toch niet!” Op Jezus daalt de Geest blijvend neer.
Deze woorden komen steeds terug in het vocabulaire van Johannes: “Wat wij hebben gehoord, wat wij met onze ogen hebben aanschouwd en onze handen hebben aangeraakt”. Dus: oor-, oog-, en lichaamsgetuigen. Het Johannesevangelie is geschreven als getuigenis (zie 19,35): “opdat U zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God” (20.31). Het evangelie sluit af (21,24): “Deze leerling is het die getuigenis aflegt van dit alles en het ook heeft neergeschreven, en we zijn er zeker van dat zijn getuigenis betrouwbaar is.” Bij het woord getuigenis, moet ik denken aan een woord van A. Heschel uit I asked for wonder; a spiritual anthology: “Er zijn geen bewijzen voor het bestaan van de God van Abraham. Er zijn alleen getuigen”.

Een andere benadering wijst erop dat Johannes’ getuigenis opent met: “Dit is het getuigenis van Johannes” (Joh 1,19).
In 1,19-28 zegt hij eerst wie hij NIET is: pas daarna wie hij WEL is: “Ik ben de stem die de weg van de Heer bereidt” en verwijst naar “midden onder u, die na mij komt”. De Doper grenst zijn eigen missie af en wijst op zijn ondergeschikte positie.
In 1,29-34 getuigt Johannes van wat hij ziet en gezien heeft: de aanwezigheid van het Lam Gods, de doop van Jezus, de neerdaling van de Heilige Geest. Dit deel culmineert in: “En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is.”
In 1.35vv instrueert Johannes zijn eigen leerlingen: “Daar is het lam van God”, en nodigt hen uit Jezus te volgen. Hierdoor raakt de Doper zijn eigen leerlingen kwijt maar is daar niet rouwig om zoals blijkt uit zijn getuigenis in 3,22-30: “Hij moet groter worden en ik kleiner.”
In 1,29 ziet hij Jezus en identificeert hem: “Daar is het Lam van God.” Lam Gods, niet leeuw Gods, olifant Gods, maar een lam! De tekst refereert aan de lijdende dienaar van de Heer in Jesaja 53,7: “als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders, deed hij zijn mond niet open” (zie ook Jeremia 11,19).
Het woord ‘blijven’ (Grieks: menein) komt een 40 maal voor bij Johannes. Het betekent: “ergens voor enige dagen verblijven” maar veelvuldig wordt het in spirituele zin gebruikt: “blijft in mij, dan blijf ik in jullie” (Johannes 15,4). Vaak verwijst het fysiek ergens verblijven naar een spirituele betekenis: “…en ze bleven die dag bij hem’ (1,39).
De gave van de Geest is voor Jezus niet van voorbijgaande aard. Hij is de drager van de Geest Gods en daarom kan hij ook dopen met de Heilige Geest. Dit is: de Geest meedelen aan degenen die hij gezonden heeft.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.