Schriftlezingen: Exodus 22:20-26 en Matteüs 22: 34-40

De Bijbel spreekt van ’10 woorden’, niet 10 geboden. Woorden voor onderweg. Voor een volk dat met Hem verbonden is (het verbond). (Exodus 20). Vanaf Exodus 21:1 begint een soort toepassing van de 10 woorden in concrete situaties. Ze klinken streng: “u mag niet/u moet…”, maar het gaat om een verbond, om verbinding. Het zijn niet zomaar raadgevingen: ze maken of breken het verbond! Het zijn regels voor de sociale rechtvaardigheid én de cultus. Deze twee horen bij elkaar, zoals bevrijdingstheologie en de Sant’Egidiobeweging uitstralen dat gebed en sociale inzet niet zonder elkaar kunnen.

De zondag focust op 3 (actuele?) categorieën van sociale rechtvaardigheid.

  1. De vreemdeling. En wel de vreemdeling (Hebreeuws: ger) die woont, leeft, en werkt in Israël. Wiens kinderen er op school zitten, vaak de 2e of 3e generatie. Maar die geen geboren Israëliet is en dus geen burgerrechten krijgt. Aan het volk van het verbond wordt de spiegel voorgehouden van hun eigen tijd in Egypte. Daar werden zij zelf “slecht behandeld” (Ex 3:9) oftewel: gediscrimineerd. Van het verbondsvolk wordt empathie voor deze vreemdelingen gevraagd.
  2. Weduwen en wezen zijn extra kwetsbaar. De tekst gaat over naar de 1e persoon enkelvoud: tot Mij, dan zal Ik, Mijn toorn. God werpt zichzelf als hun beschermer op. En als jij het niet doet volgt een ‘oog om oog en tand om tand’ straf: je eigen vrouw en kinderen zullen weduwe en wees worden!
  3. Uitlenen van geld staat in een kwade reuk (zie Lev 25:35-37; Deut. 23:35-37). Het kan tot mensonterende verhoudingen leiden. Misbruik wordt ingeperkt onder andere door een in onderpand gegeven mantel voor de nacht terug te laten geven. Juist omdat het “mijn volk” is (vers 24) mogen er geen bloedzuigende en onderdrukkende relaties onder elkaar zijn. En weer wordt gezegd dat de Heer zichzelf aan de kant van de armen en de kwetsbaren schaart. Zo is de God van het Oude Testament (ook).

Na Jezus intocht in Jeruzalem en de tempel wordt het conflict met de hogepriesters en Schriftgeleerden (21:15) oudsten (21:23) Farizeeën (21:45) Herodianen (22:16) en Sadduceeën (21:23) steeds feller. Tenslotte vraagt een Farizese wetgeleerde namens hun allemaal naar de kern van de Wet omdat ze aan hem twijfelen. Hij spreekt hem aan als ‘Meester‘, zeg maar: Collega, Leraar van de Wet. Het werkwoord ‘beproeven’ (‘peirazoon’ in 4:3) wijst op duivelse sluwheid.
Jezus antwoordt met 1) het eerste en grootste gebod: God beminnen (Deut. 6:5) en 2) het tweede daaraan gelijk: je naaste als jezelf (Lev 19:18). NB: daaraan gelijk! Dus niet: op de tweede plaats. En ‘als jezelf’ slaat niet terug op ‘liefhebben’ maar op ‘uw naaste’. Martin Buber leert ons dat je moet lezen: uw naaste is net als jij. Is ook een mens, geen haar beter of minder dan jijzelf. Je spiegelbeeld. Dit gebod is homoia, gelijk aan het grote en eerste gebod: je naaste beminnen is God beminnen. En daarbij gaat het om alle naasten en niet alleen degenen die ik als gelijken zie. Aan dit dubbelgebod kun je de hele Wet en Profeten ‘ophangen’; al het andere is er op terug te voeren.

Ik werd geboren met een aard die sterk
van zelf gaat naar de kern van alle zaken
maar veel stond tussen mij in en mijn werk.
Groeiende, heb ik dat opzij gezet;
het werd al lichter, alle duisters braken
en ik zag liefde als de levenswet.
(Henriette Roland Holst)

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.