Schriftlezingen Jesaja 6,1-2a,3-8 ,Psalm 137, 1 Kor 15,1-11 en Lucas 5,1-11

Door het jaartal (rond 740 v.Chr.) krijgt dit roepingsverhaal van Jesaja een geur van ‘echt gebeurd’. Maar dát ’t gebeurt is belangrijker dan echt of niet.
We lezen: Zag ik de Heer (vers 1)…toen ik riep (vers 4)…en hoorde ik de Heer (vers 8), alle zintuigen zijn bij zijn roeping betrokken. Serafs onderstrepen de Grootheid, Heiligheid van de Heer met drievoudig ‘Sanctus’. Tegenover deze grootheid en heiligheid beseft Jesaja zijn eigen klein-, en onwaardigheid. De Heer en hij: Een verschil van leven en dood. In Gods licht blijkt de mens kwetsbaar, broos, klein, gebre(k)kig. Van Gods grootheid gaat ook dreiging uit. Pas als een seraf hem met vuur ‘Heer-waardig’ maakt, kan/durft hij zijn roeping te aanvaarden. De serafs zijn het bruggetje, de verbinding tussen hemel en aarde, God en mens.

In de evangelielezing verdringt men zich om het woord Gods te horen. Dat moet dan wel een bijzonder Woord zijn, dat ze ernaar uitkeken, er warm voor liepen. Wil Jezus het water op omdat water een geluidsbox is? Of is dat te ver gezocht? Als hij opdracht geeft om te vissen, stribbelt de oppervisser tegen – die gelooft er niet in – maar de vangst is buiten proportie groot, doet denken aan een wonder en werpt een bijzonder licht op Jezus die nu door Petrus met Heer wordt aangesproken. En Jezus duidt de vissen als symbolen voor de mensen: in groten getale willen ze het woord des Heren horen, men verdrong zich om het woord des Heren te horen. Hen ‘vangen’ is niet ten dode, maar ten leven. Het is ‘gered’ worden uit het diepe; op het droge gebracht worden. Jezus bemoedigt hen “Wees niet bang”.  Zij ‘lieten alles achter’. Volgeling van Hem worden zet heel hun leven op de kop.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.