Schriftlezingen: Joёl 2.12-18; Mat. 6.1-6, 16-18

Weer Veertigdagentijd.

Jesaja 58 laat zien waar het vasten voor is en hoe het kan ontsporen. Vanaf vers 3 met 2x “niet”, horen we over een vasten dat die naam niet mag hebben maar wat gaandeweg de meest gangbare vorm van vasten geworden was: een soort persoonlijke prestatie. Het draait daarbij om degene die vast! Om zijn/haar prestatie: kijk eens wat ik doe voor mijn geloof, mijn God!

Vanaf vers 6 gaat het over vasten dat gericht is op/voor anderen, over je verplaatsen in de anderen, met name de armen, degenen die van jou afhankelijk zijn, over een nieuwe wijze van samenleven waarin ieder als gelijke, als je broeder/zuster wordt geaccepteerd en behandeld. Hier staat de Heer, de Schepper en zijn schepping centraal. Vasten is dan terugkeren tot waar het in ons leven met elkaar op deze aarde eigenlijk om gaat. Een revalidatie of heroriëntatie.

Aan het begin van vers 8, 9 en 15 staat het woordje: Dan. Het markeert het effect van de tweede vorm van vasten zó, dat je bijna jaloers, of minstens uitgedaagd wordt om deze wijze van vasten te verkiezen. Want inderdaad, je kunt in onze moderne maatschappij op een halve meter afstand langs de grauwste ellende, armoede gaan zonder het te weten.

Leonard Cohen zingt: “There is a crack in everything that’s how the light gets in.” Mooi, herkenbaar ook. Licht heeft maar een klein kiertje nodig. Jesaja 58.8 en 10 verbinden de juiste vorm van vasten met ‘licht’ geven, met lichtend voorbeeld zijn. Het ‘hersteller van bressen’ (58-12) duidt op een totale renovatie, je zou kunnen zeggen een Metanoia zoals Jezus vraagt aan het begin van zijn zending (Marcus 1.15), een andere oriëntatie vanuit een nieuwe, andere geest.

Karel Staes, ‘Niemandsland’, Lannoo 1985) citeert Benoit Charlemagne: ‘De armen hebben niets aan ons bezoek, aan onze kennis en waarheid, als we niet in staat zijn ze echte hoop te schenken. Ons leven is een aanfluiting van de ellende waarin mensen leven. Wij geven voor, de kerk van de armen te zijn, maar wij zijn alleen de bedienaren van de godsdienst.’
En ook Oscar Romero: ‘De wereld van de armen binnen gaan, betekent voor ons én incarnatie én bekering. We slaagden er niet in de nodige verandering in de kerk en in de pastoraal, in de opvoeding, in het religieus en priesterlijk leven en in de lekenorganisaties door te voeren, zolang we ons enkele binnen de kerk bewogen. Nu we de wereld aan de armen zijn binnengetreden, slagen we daar wel in.’

Vasten is breken met een leven, een bubbel, waarin het erom gaat dat je er zelf wel bij vaart. De moslims kennen tijdens de jaarlijkse ramadan het breken van het vasten, de iftar, waar met zonsondergang het vasten onderbroken wordt met feestelijk, gastvrij eten. Het Engelse woord breakfast (break-fast), herinnert eraan dat je elke morgen na zonsopgang voor het eerst weer aan je eigen lichaam, leven, denkt en weer je gewone dagelijkse leven oppakt. Blijkbaar moet het vasten geregeld weer terugkomen, ons geregeld weer herinneren aan wat Leven is, ons telkens weer resetten.

Stel dat ons vasten inderdaad op zo’n ‘dan’, zoals in Jesaja 58, zou uitlopen. Ons tot een metanoia zou brengen zoals Jezus en velen voor en na hem telkens weer geprobeerd hebben. Ons tot een andere mindset zou brengen ten aanzien van ons eigen leven, ten aanzien van elkaar en onze wereld. Zeg maar, zoals die schoolkinderen die zich zorgen maken over hoe de wereld zal zijn waarin zij straks zullen wonen. Dan zou onze 40-daagse vasten steeds weer een stap voorwaarts zijn. Ja toch?

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van Aswoensdag: lees hier