Wat heb ik lief als ik God liefheb? Niet een mooi lichaam, geen schoonheid die voorbij gaat, geen licht dat onze ogen graag zien, geen mooie melodieën van allerlei liederen, niet de fijne geur van bloemen of van parfum of zalf, geen manna en geen honing, niet een lief lichaam om te omhelzen. Dat heb ik niet lief als ik mijn God liefheb. En toch heb ik wel zoiets lief als licht, zoiets als een stem en als een geur, zoiets als voedsel en als een omhelzing, als ik mijn God liefheb: hij is licht en klank en geur en voedsel, hij is de omhelzing van mijn innerlijke mens, waar voor mijn ziel oplicht wat niet aan plaats gebonden is, waar klinkt wat de tijd je niet afneemt, waar een geur is die niet op de wind verwaait, waar smaken niet minder wordt door eten, waar omhelzing niet loslaat door verzadiging. Dit heb ik lief als ik mijn God liefheb.
Aurelius Augustinus, Belijdenissen, boek X, 6, 8
Foto: Abel Cutti via Pixabay