Pas laat ben ik van u gaan houden, schoonheid, oud en toch zo nieuw! Pas laat ben ik van u gaan houden. Ja, u was binnen in mij en ik buiten en daar zocht ik u. Onooglijk als ik was, stortte ik mij op al het mooie dat u geschapen hebt. U was bij mij, maar ik was niet bij u. Het hield me van u weg, wat in u bestond en buiten u niet zou bestaan. Geroepen hebt gij en geschreeuwd, door mijn doofheid bent u heen gebroken. Gestraald hebt u, geschitterd, en mijn blindheid verjaagd. Heerlijk was uw geur, ik heb hem ingeademd en ik snak naar u. Ik heb geproefd, en nu honger en dorst ik naar u. U hebt me aangeraakt en ik kwam in vuur en vlam te staan voor uw vrede.

Aurelius Augustinus, Confessiones [Belijdenissen], X, 38