Je hoort ze morren. In die tijd morden de joden over Jezus, omdat hij gezegd had: “ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.” Morren, brommen; het gaat blijkbaar over een plaats die boven hem ligt; vandaar ‘neergedaald.’ Joden morren door: “Kan toch niet,” morren ze; “hij is toch gewoon eentje van hier. Hoe kan die nou uit de hemel—waar is dan die hemel?”
* Opa was al een hele tijd ziek en aan een kleinzoontje werd steeds gezegd: “Nu gaat opa naar de hemel.” Bij de begrafenis, op het kerkhof daalt de kist en dan zegt de kleinzoon: “Nu is de hemel in de grond.” Prachtig gezegd, niet?
Voor mij zei dat kind diepe waarheid: de hemel is geen plaats. Geen navigator wijst je de weg. Hemel is een kwaliteit. Naast een aardse kwaliteit is er een hemelse kwaliteit. ‘Onze Vader die in de hemel zijt’ lijkt ook over een plaats te gaan.
Het mediaboekje van uitgeverij Berne zet boven dit hoofdstuk: “Geef mij die dwaze meisjes maar” Zeggen ze daarmee dat 1) de gelijkenissen mooi, boeiend en openbarend zijn en 2) iets zeggen wat je met onze ‘gewone’ grammatica niet gezegd krijgt.
Emeritus-pastor Henk Bloem