De evangelielezing van deze week vertelt het verhaal van de blinde bedelaar. In deze blogs gaat het niet alleen over blindheid als fysieke beperking, maar ook over de begrippen ‘zien’ en ‘gezien worden’.
*Mevr. X bezoekt regelmatig een blinde mevrouw. Bij haar weggaan blaast ze de kerstster uit. De blinde mevrouw blijft achter in het donker . Als ze een week later komt aanrijden ziet ze de ster branden. De blinde mevrouw zit ernaast. “Ja, zegt deze, ik heb de ster voor jou aangedaan”. Je hebt de dingen niet nodig om te kunnen zien—de dingen hebben jou nodig om gezien te worden.
*…Timeus, de zoon van Bartimeüs, een blinde bedelaar…. Ik herinner me: het was woensdagmiddag, de scholen hadden vrij, ook die van Bartimeüs. Een groep blinde jongeren banjerde door de tuin die net met zorg aangelegd was. Een jongen maakte het helemaal bont , hij trok zich nergens iets van aan, alsof een blinde net kon doen wat hij wilde—totdat een ander hem zei: “ Hè, joh, ken je niet uitkijken?”
*(citaat) Met moeder Theresa wachtten we op de trein. Een lepralijder op hetzelfde perron hoort moeder Teresa en schreeuwt: “Moeder. Moeder…” . Ik voelde me te kijk gezet”, liep naar hem toe en gaf hem twee geldstukjes; éen van mij en eén van moeder Teresa. Hij bleef schreeuwen en voerde het volume op: ”Moeder, moedeeerr..”. Teresa ging naar hem toe, omhelsde en kuste hem en zijn gezicht begon te stralen. En ze zei: “Misschien krijgt deze mens (!) genoeg geld, maar wat hem het meest ontbreekt is liefde, aandacht, erkenning als mens. Erkenning! Misschien niet genezend in medische zin, maar genezend als “mens”, als medemens behandeld worden. Daar wordt de lepralijder een ander mens door. “
*Tenslotte neem ik hier graag van pater Jan Holman de grondlijnen van het verhaal van de blindgeborene op zoals Marcus dat vertelt. Zijn exegese helpt ons los te komen van een enkelvoudig verhaal van een wonderbaarlijke genezing van een blind geborene. Meer dan een verhaal over wat Jezus allemaal kan—vertelt Marcus dit verhaal.
We (= J.Holman) vatten onze uitleg samen in de drie kernwoorden: 1) ‘roepen’, 2) ‘geloof ‘ en 3) ‘de Weg’.
Als de blinde hóórt – bij Marcus begint het meer dan eens met het hóren van de hulpbehoevende – dat Jezus zijn standplaats in de straat nadert, begint hij te roepen. Bartimeüs weet zich op Jezus áángewezen. Daarom neemt hij het initiatief. Als Bartimeüs naar Jezus roept, staat de Heer stil en zegt op Zijn beurt: ‘Roept hem eens hier’. Marcus benádrukt dat ‘geroepen wórden’ door het woord ‘roepen’ twéé keer te herhalen. ‘Ze riepen de blinde toe: Heb goede moed! Sta op. Hij roept u’ (Marcus 10, 49).
Op de keper beschouwd is onze evangelielezing een model van een roepingsverhaal voor christenen. Bartimeüs is een ideaal voorbeeld van iemand die geroepen wórdt. Hij blijkt ‘de goede aarde’ waar Gods Woord in valt en zo honderdvoudig vrucht kan dragen door zijn gelóóf.
Emeritus-pastor Henk Bloem