Enkele gedachten bij de lezingen van de 12e zondag door het jaar (B).
Gedachten in het spoor van Paulus de missionaris
- Paulus’ brief is geen gemakkelijk stukje. Voor Paulus verloopt het tweede contact met de Korintiërs niet zonder vlek of rimpel. Lastig, dat is het. Ik denk dat Paulus, juist vanwege de moeilijkheidsgraad van zijn bezoek aan de Korintiërs niet zomaar een klein oppervlakkig briefje aan hen schrijft, maar stevige kost. Wat beweegt Paulus, de missionaris? En wat beweegt de Korinthiërs: Liefde VAN Christus of liefde VOOR Christus? Zo zoekt Paulus zijn eigen en hun relatie tot Christus.
- In Weert krijgen enkele kerken een nieuw jasje. Een van de bouwvakkers vindt ’s avonds na gedane arbeid, in een wat kinderlijk handschrift, een briefje op de laatste bank: ‘Dank u wel God, dat ik hier mocht schaatsen.’
- Een gebed over ’t kleine twijgje dat uitgroeit tot een machtige grootste boom.
We hoeven niet te weten hoe het zaad ontkiemt en opschiet,
of wanneer de oogst rijp zal zijn.
Wek in ons het vertrouwen
dat de goede grond zal opnemen wat wij zaaien,
dat zon en regen het zaad zullen koesteren.
We hoeven niet te weten,
maar we mogen hopen op een goede afloop
van wat wij met U begonnen zijn.
En Gij met ons.
(Frans Cromphout SJ)
- De storm die ons leven aan flarden scheurt
De hoop op de toekomst de grond in boort
De storm die ons allen zo kwetsbaar maakt
elkaar doet herkennen eenzaam en naakt
De vrees voor elkaar die ons verdeelt
(Henk Jongerius + 2024)
- Yehuda Amichai (1924-2000, joodse rabbi) schrijft:
Een mens heeft in zijn leven geen tijd,
om overal tijd voor te hebben.
En hij is niet in de gelegenheid
om voor alles wat hij mooi vindt
eventjes gelegenheid te vinden.
- Kohelet had het mis toen hij zei:
Een mens moet haten en liefhebben tegelijk
Met dezelfde ogen lachen en huilen tegelijk
Met dezelfde handen stenen gooien
En ze met dezelfde handen weer oprapen
Liefhebben on oorlogstijd
En oorlog in liefdes zij.
(NB: Kohelet is Hebreeuws voor Prediker.
NB: Wij zeggen: ‘Jantje lacht en Jantje huilt’. Gaat dat gelijktijdig?)
- Er zijn twee dingen die een kind van zijn ouders mee moet krijgen:
Wortels en vleugels (Opgang, juni 2024)
- Over Joop den Uyl wordt gezegd:
‘Hij hield meer van het volk dan van mensen’.
Geeft dat in deze moeizame kabinetsformatie een geruststelling? Is er trouwens een verschil tussen ‘volk’ en ‘de mensen’?
En Wim de Bie spreekt, als ze hem bevragen: ‘Ik heb dit werk nooit gekozen om de lolbroek uit te hangen. Het komt meer voort uit het idee dat je beter vóór de mensen kunt staan dan er achter.’
- Wim van den Donk (voorzitter WWR)
‘Christenen in West-Europa zouden zichzelf moeten zien: als een creatieve minderheid die vanuit de marge een belangrijke rol te spelen heeft in het publieke domein.’
- Een Mexicaanse vrouw beent naar voren, neemt de microfoon en zegt:
‘En dan gaan we nu, zoals afgesproken ‘De God van de armen’ zingen. Het gezelschap op de voorste rijen zet meteen in. Handen worden vastgepakt, armen gaan de lucht in en dan klinkt uit honderden kelen:
Jij bent de God van de armen
De menselijke en eenvoudige God
De God die zweet op straat
De God met het verweerde gezicht.
Daarom spreek ik je toe.
- Er zou een gedicht moeten zijn (Babs Gons)
Er zou een gedicht moeten zijn over een vrouw die elke ochtend
haar man uit bed haalt, hem wast en voedt
een vrouw wier handen behendig een scheermes
over de stugge, gekreukelde huid halen
handen die weten wanneer een deken
over de benen gelegd moet worden
over een dochter die tijdelijk haar intrek heeft genomen
in het ouderlijk huis om haar moeder twee keer per dag
om te kunnen draaien en haar vingers zachtjes te masseren
als ze zich benauwd voelt
en die foto’s van haar moeders verleden
vast op volgorde heeft gelegd
over een man die dagelijks anderhalf uur fietst
om zijn partner op te zoeken
met tassen vol plastic bakjes met diens lievelingseten
over een partner die altijd met een oor wakker slaapt
wiens geliefdes ademhaling het ritme van zijn nacht slaat
over een zoon die van de wekelijkse ritjes naar de apotheek
een uitje maakt.
Er zou een gedicht moeten zijn voor eenieder
die in dauw en donker in kleine en grote uren
het leven van een ander omsluit uit liefde uit noodzaak
met warmte, met zorg
soms als een last soms als een zegen
voor de vrouw die elke ochtend
haar man uit bed haalt, hem wast en voedt
een gedicht dat eindigt als een warme deken om haar heen
nadat ze hem ’ s avonds weer terug naar bed heeft gebracht.
Emeritus-pastor Henk Bloem