Maria ‘bewaart’ in haar hart

Daar heeft ze een gewoonte van gemaakt:  ze doet dat in Luc 2.19 en 2.51. Woorden bewaren die op dat moment nog raadselachtig overkomen, maar die ze later paraat zal hebben. Dan is zij is de ‘goede grond’ waarin de woorden kunnen gedijen (Luc 8.15). Zo is ze een schrijn, een beeld voor de kerk. Vergelijkbaar ook: Luc 1.66; 2.33 en  ook ‘gelukkig zij die het woord Gods horen en het bewaren’ (Luc 11.28 met een grieks synoniem voor ‘bewaren’), en , ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord Gods horen en doen’(Luc 8.21). In Maria komen zo vele lijnen samen.