Schriftlezingen: Handelingen 4.8-12; Johannes 10.11-18

Petrus – beter gezegd: de auteur Lucas, legt Petrus in de mond waar het conflict tussen het bestaande Joodse en het ontluikende christelijk geloof om gaat. Om de Naam van Jezus Christus de Nazoreeër. Die Naam, zegt hij, betekent heil, redding voor ons. Merk op: ons! – hij wil niet alleen beschuldigen, maar ook werven! Een schokkende verkondiging – “want”, zegt Petrus, “terwijl jullie hem als een schurk en ketter hebben laten kruisigen, staat God juist achter hem.” God heeft hem opgewekt, hem tot hoeksteen gemaakt waar ons heil van afhangt. Voor Petrus (Lucas!) is de verrijzenis een ingreep, een instemming Gods – pas later wordt het Jezus zelf die opstaat. (vgl. Joh 20.10)

Zie hoe Lucas nauwkeurig opsomt wie er van joodse zijde tegenover Petrus staan – sommigen zelfs met naam en toenaam! En hij sluit af met: “en alle anderen die tot de hogepriesterlijke familie behoorden” (v.6). Kun je daarin horen dat hun Jodendom een familiezaak geworden was? Nepotisme? Een instituut? Dat zij zich bedreigd voelden in hun positie en gezag (macht) door deze Jezus Christus de Nazoreeër, die hen voortdurend verwijt: “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij.” (Marc 7.7)

Petrus spreekt “vervuld van H.Geest”. Daarmee is hij één van hen die bij Pinksteren “vol van H.Geest” (2.4) raken , zoals ooit Jezus al bij zijn doop (Lucas 3.22). Betekent deze vermelding dat de joodse leiders dat niet zijn? Hij smeert hen zeker geen stroop om de mond – maar spreekt tegelijk wel van “ons”. Voor Petrus (Lucas!) gaat het om leven of dood!

Het Evangelie brengt het slot van Jezus’ rede over de herder en zijn schapen. De lezing breekt af met vers 18. Wonderlijk! Zo lijkt het namelijk een heel idyllisch, pastoraal plaatje. Vers 19 echter zegt: “Onder de Joden ontstond opnieuw een schisma vanwege deze woorden.” en meteen is duidelijk dat de woorden over herder en kudde helemaal niet idyllisch bedoeld zijn, maar springstof voor een schisma, een breuk, bevatten.

De bijbel gebruikt ‘t beeld van herder en kudde niet om volgzaamheid en gehoorzaamheid in te peperen maar om leiderschap kritisch te beoordelen. Vanouds worden de leiders van Israël ‘herder’ genoemd en alles zou er hun aan gelegen moeten zijn dat het hun schapen goed gaat. Maar lijnrecht daar tegenin zegt Jezus: “Ik ben de goede herder!” Met polemische nadruk op “Ik”. En als een repeterend refrein horen we dan 5x: “Ik geef mijn hele leven voor de schapen.” Dat is HET kenmerk van de goede herder – en dat is precies wat zij (de Farizeeën (9.40) de Joden (10.19) niet doen – het gaat hen alleen om hun eigen hachje, eigen positie. Jezus’ herderschap is ‘goed’, ligt in het verlengde van Gods herderschap (Ez. 34). Hij heeft wel een boodschap aan zijn schapen. Daar zijn de anderen maar huurlingen bij.
De woorden van Jezus leiden tot een Schisma (Grieks: schizein) onder zijn toehoorders. Ze moeten als het ware kiezen: Wie is de goede herder? En dat dat spanning geeft, kun je denken.
Henk Bloem, pastor

 

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag lees hier