Schriftlezingen: Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6

We lezen een knipselstukje uit het zendingsverhaal van Ezechiël (2.1-3.15). Dat begint in 1.1 met het goddelijk visioen dat de ‘heerlijkheid van de Heer’ openbaart (1.28), en loopt uit op het spreken van de Heer. Gods Geest komt over hem – (in het vervolg blijkt dit een wezenlijk onderdeel van zijn roeping) – hij is dus pro-feet namens God (pro-Deo). Hij wordt recht op zijn benen gezet, als om te zeggen: Ga ervoor staan, laat ‘t niet over je heen komen! De Geest walst niet over hem heen, maar bezielt hem. Of wordt hier in een notendop al hoofdstuk 37 aangekondigd: Gods Geest doet OPSTAAN (zie 2.2 x 37.10).  Dan zendt de Heer hem met de titel: ‘Mensenzoon’, enerzijds om het onderscheid te benadrukken met de heerlijkheid Gods maar ook om aan te geven dat hijzelf deel is van het opstandige volk. Hij preekt/profeteert dus ook tegen zichzelf!

Hij zendt hem niet om het volk naar de mond te praten. Je voelt de spanning: enerzijds de profeet die namens God spreekt, en daar tegenover het opstandige volk, dat dit niet wil horen (terwijl: “Hoor, Israël”, toch de opgave is!) en zijn eigen gang wil gaan. Dat is het spanningsveld van alle Godzoekers.

Ezechiël spreekt nog niet. Hij moet eerst de boekrol eten; dan kan hij zeggen:Zo spreekt de Heer” (veelvuldig in het volgende, bv. 3.11; 3.27 enz.). Net als de zin: ‘Want ze zullen weten dat er een profeet in hun midden is’ die, weliswaar met varianten als ‘dat ik de Heer ben/dat ik met hen ben’, wel 30 keer voorkomt in Ezechiël. Je voelt hoe het doen en laten van het opstandige (Gods!) volk – dat hier als goddeloos, als goj, net als alle anderen, wordt genoemd – vaak haaks staat op Gods woord. Maar niemand zal ooit kunnen zeggen: “Dat wisten we niet; Wir haben es nicht gewusst”. Daar wordt Ezechiël de wachter van (3.16 vv).

In ‘t Evangelie gaat Jezus naar zijn vaderstad! Daar is hij thuis-kent men hem, zou je denken. Maar ook hier roept zijn optreden alleen maar vragen op: Wie is deze Jezus toch? Vragen bij zijn wijsheid, zijn wonderdaden, zijn afkomst. Ook hier klinkt de vraag van Marcus 1.14- 8.30 “Wie is deze Jezus toch?” En niet voor niks eindigt dit stuk met de genezing van doofstomme (7.31-37) en de rehabilitatie van een blinde (8.23-29) aan wie Jezus vraagt: “Zie je al iets?”. Ja? Zien we al iets?  Of blijven vragen de boventoon voeren? Marcus onderstreept hoe ‘t vertrouwde en bekende ook kan blokkeren, hoe ‘men er niets meer van begrijpt, als hij /buiten het bekende patroon treedt. De vraag is zelfs of er zo überhaupt nog iets nieuws, iets onverwachts, iets buiten-gewoons kan geschieden? Ver-nieuw-ing moet niet te veel afwijken.

Henk Bloem, pastor

Blogs bij de lezingen van deze zondag leest u hier op onze website.