Schriftlezingen: Gen.18.20-32, Kolossenzen 2.12-14 en Lucas 11.1-13

God gaat op onderzoek uit. “Ik ga naar beneden”, net als in Exodus 3,8: “ik daal af om hen te bevrijden”. Natuurlijk is ‘afdalen’ niet letterlijk te nemen. Maar het is zo mooi: het drukt uit dat God ons te boven gaat – dat wij er met de pet niet bij kunnen. En dat Hij toch betrokken is bij ons in dit ondermaanse. Het laat hem niet onverschillig, wij gaan hem ter harte. En hij hoeft maar één strohalm te vinden of hij zet een streep door alle onrechtvaardigheid . Zelfs een stad met merendeels onrechtvaardigen houdt hem niet van vergeven af. En ‘vergeven’ betekent: accepteren, betekent: Ik ben bij met jou. God wil niets liever. Merk op dat Abraham hier net als Mozes van aangezicht tot aangezicht met God spreekt (Ex. 33.11) – hij heet niet voor niks: vriend van God (Jesaja 41.8).

In het evangelie is Jezus aan het bidden. Is dat actief – iets doen? Of juist passief: een time-out? Zoals een vakantie ook kan zijn: Even rust, loskomen en stilstaan bij je doen en laten. Afstand nemen en ‘t in Gods hand leggen? En waaraan zien ze dat hij bidt? Zondert hij zich af – alleen? Hijzelf en de Vader? Was er een aanleiding voor? Neemt hij een bepaalde houding aan? Zegt hij een gebedje op? Wat willen de leerlingen van hem leren? Een mooi gebedje? Of weten hoe je dat doet, dat bidden? Jezus antwoordt: “Als je bidt, zeg dan…” Of is bidden jezelf oriënteren op de Vader, op zijn Naam, zijn rijk, zoals het volgende ‘onze Vader’ zegt? Met een voorbeeld verduidelijkt Jezus nog dat volgens hem bidden nooit ongelegen komt voor de hemelse Vader, dat hij nooit geïrriteerd zal reageren of je een loer zal draaien.

Is U duidelijk wat, waarom, wanneer, waarvoor Jezus bidt?? Of hebt u er alleen meer vragen bij gekregen?

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier