Schriftlezingen: Jesaja 50:5-9a en Marcus 8:27-35

‘Leerling van God’ worden, is geen vrije beroepskeuze. God vormt hem tot leerling. Zou ‘leerling’ hetzelfde zijn als ‘profeet’? Het ligt wel dicht bij elkaar. Als leerling leeft hij van het luisteren. Van begin af aan modelleert God hem om attent te zijn op wat Hij zegt, maakt een gewillig luisteraar van hem. De weerstand komt niet als een noodlot over hem; hij aanvaardt het, zoals hij ook Gods woord aanvaardt.
Maar God staat hem bij, ’t maakt hem zelfs sterker! Het besef – in eerste persoon enkelvoud! – dat God hem bijstaat (vers 7 en 9), dichtbij is (vers 8), sterkt hem.

De eerste helft van het Marcusevangelie wordt gedomineerd door de vraag: Wie is deze Jezus? Het is een vraag! Zonder ’vragen’ kom je nergens, ook gelovigen niet. Nu, ongeveer op de helft van het evangelie, zegt Petrus: “U bent de Messias.” En voordat je kunt denken ‘goed geantwoord’, zegt Jezus: Tegen niemand zeggen! Alsof het antwoord toch niet voldoet.
Dan gaat het verder: “Hij begon hun te leren” van lijden, dood, en opstanding. Petrus moet daar niks van weten. Hij denkt aan een glorieuze Messias, aan glorie en macht – meer aan een triomferende kerk dan een lijdende kerk – dat is voor een leerling ook leuker! Maar zijn idee wordt als ‘duivels’, als tegen Gods bedoelingen in, betiteld. En dan horen allen dat ieder die leerling wil zijn moet worden zoals de meester, zichzelf moet breken en zijn kruis opnemen, een kruis dat niet het verlies maar juist de redding van je leven betekent. Net als bij Petrus zit ons het ‘groots en meeslepend’ in de genen. In onze kerkgeschiedenis zijn er voorbeelden te over van een machogedrag van de kerk of van de paus, alsof ze God zelf waren. Misschien kunnen wij alleen maar beseffen dat God, de Vader en Jezus, anders zijn. Niet zo dus.

Wat een zegen zou het zijn als we onze oren even gemakkelijk konden open en dicht doen als onze ogen.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.