Schriftlezingen: Jesaja 5:1-7 en Matteüs 21:33-43

Jesaja 5:1-7 is een lied van arbeiders, het spreekt van harde, vruchteloze arbeid. Het is ook een lied van een onbeantwoorde liefde. In Bijbelse beeldtaal wordt gezongen van Gods liefde voor zijn volk die niet beantwoord wordt. (De wijngaard staat voor het volk Gods en de wijnbouwer staat voor God zelf. Notabene, in vers 1 en 2 is van ‘een dierbare vriend’ sprake maar deze verdwijnt al doende geheel achter de ‘ik’.) Zeven keer staat er in het Hebreeuws het werkwoord: ‘maken – doen’. Als om te zeggen dat deze liefde daadwerkelijk is. Niet een gevoel – kriebels in je buik – maar ze bestaat in doen en verwacht daden terug.

Het is opmerkelijk dat de wijnboer niet vraagt om zelf bemind te worden. Hij weet zich bemind als zijn geliefde haar/zijn naaste bemint door recht te doen en te koesteren. Dat verwacht hij terug als antwoord: dat de mensen, het huis van Israël,  elkaar onderling beminnen! Je kunt God niet rechtstreeks beminnen; hij wordt bemind door een wijngaard die floreert in liefde, recht en gerechtigheid.

Het is een interactief lied. De lezer/luisteraar wordt bij de liefdesgeschiedenis betrokken en spreekt (in gedachten) het oordeel uit (vers 4-5). Deze lezer, zelf behorend tot het volk Gods, velt zo zijn eigen oordeel! Knap toneel!

Jezus vertelt zijn gehoor, de hogepriesters en oudsten van het volk (vers 23, en in vers 45 worden ook de Farizeeën erbij genoemd) een parabel over ‘vrucht afdragen’. Een geliefd beeld van Matteüs, zie: 3:5-10 en 7:16-20. Zij denken het zo goed te doen als volk van God. Maar ze leveren niks op, brengen geen vruchten voort, leven alleen maar voor zichzelf, hopend eens de erfenis in handen te krijgen. Daar ruimen ze zelfs de zoon, de erfgenaam, voor uit de weg. Is dat een toespeling op Jezus? De eigenaar van de wijngaard is voor hen totaal uit beeld. Vanwege hun wanbeheer neemt de landeigenaar hun de wijngaard af om hem te geven aan een volk dat wel vruchten voortbrengt. Dat is zware kritiek op de hogepriesters en oudsten van het volk. Hun wijze van geloven, hun interpretatie is alleen om er zelf beter van te worden. En het is ook een waarschuwing aan ons, de hoorders van nu. De zin over afnemen is in onze kerkgeschiedenis heel beladen. Men heeft het wel verstaan als een aflossing. Het joodse volk – de wijnbouwers van het eerste uur – wordt afgelost en vervangen door een ander volk. En dan dacht men aan de kerk. Die zou het nieuwe Israël zijn, dat wel vrucht opbrengt. Maar er staat niet ‘aan een ander volk’, er staat “aan een volk dat wel de vruchten van het Koninkrijk voortbrengt”. Dat kan een volk van Joden en niet-Joden zijn – als het maar vruchten voortbrengt en afdraagt. De kerk kan net als hogepriesters en oudsten van weleer ook onvruchtbaar zijn, meer met zichzelf bezig zijn dan met afdragen van vruchten, om zichzelf heen draaien en zichzelf schoonpraten. Het gaat niet om een ander volk – het gaat om een volk dat wel de vruchten voortbrengt, en tot dat volk kunnen natuurlijk ook Joden behoren.

Twee toptheologen denken over ‘de kerk’: draagt ze wel de vruchten af?

De kerk mag geen oven zijn die alleen zichzelf opwarmt (Karl Rahner)
De kerk mag geen thermoskan zijn: van binnen warm en van buiten koud (H. Zahrnt)

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.