Schriftlezingen: Gen. 12.1-4a en 2 Tim.1.8b-10 en Matt. 17.1-9

De zondag inlezen

Abraham en daarna
Met Genesis 12 treedt een figuur naar voren die bepalend wordt voor het volk Israel en zijn toekomst. Het is aartsvader Abraham. Zijn komst wordt aangekondigd door een overvloed van zegeningen. In deze eerste 3 verzen klinkt maar liefst 5x het woord ‘zegen(en)’.

Rasji, een samentrekking van Rabbi Solomon ben Isaac, is een van de beroemdste rabbi’s (11e eeuw). Hij wist bij zijn uitleg van de Torah bondigheid en inzicht te combineren. Van Genesis 12.1-4 zei hij: “De zegeningen liggen nu in uw (=Abrahams) hand. Tot dusverre was het aan Mij (= God) te zegenen. Nu kunt gij zegenen wie gij wilt”. Voor hem geeft Abraham/ Israël de zegen door aan alle volken. Dat is Israëls roeping, daartoe zijn ze ‘uitverkoren volk’ – niet voor zichzelf maar voor de anderen.
Als christenen, staande in de Bijbelse traditie kunnen wij ook elkaar in Gods naam zegenen! Dat zou goed doen.

Ze zagen alleen Jezus – zo eindigt de evangelie lezing. Alle glans was eraf, geen stem, geen wolk meer; en ze dalen van de berg af: ze waren op de top, nu gaat het bergafwaarts. Nu is er alleen maar Jezus, een mens van lijden en sterven. Geen wonder dat Petrus, nu alle glans eraf is, zegt: “Ik ken die mens niet”. Geen wonder dat mensen zeggen: “wanneer hebben wij u naakt, hongerig enz. gezien?”. Hoe herken je Hem als alle glans eraf is? Mét glans zou makkelijker voor ons zijn! Of niet? Mattheus typeert Jezus zoals wij ook zouden doen: Jezus op z’n Paasbest.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier