Schriftlezingen: Genesis 22:1-2, 9a,10-13, 15-18; Marcus 9:2-10

‘Op de proef stellen’ of ‘uittesten’. De satan test Jezus veertig dagen uit – veertig, zolang om het land van belofte te bereiken –, Abraham staat voor de vuurproef zijn enige zoon te offeren. Maar de liturgiedeskundigen hebben zo geknipt dat er van het verhaal in Genesis 22 niet veel overblijft.
Aanvankelijk roept GOD. Het Hebreeuws zegt Elohiem (goden), heel algemeen, onpersoonlijk (ook in vers 3, 8 en 9). Maar in vers 11,,14 en 15 roept een engel van de HEER. Niet van GOD, maar van de HEER. HEER is de Nederlandse weergave van JHWH, de GOD van Israël die zijn naam aan Mozes bekend maakte (zie Exodus 3:13-14). Van GOD moet Abraham offeren, maar de HEER roept hem halt toe.
Onze Paus zegt: “De Vader beproeft ons niet,” (vandaar die verandering in het Onze Vader) “Hij is juist degene die UIT  beproevingen redt.” De Willibrordvertaling kopt dit verhaal met: De beproeving van Abraham. Inderdaad hij wordt uitgedaagd om te ontdekken dat buiten de ene HEER om, alles goddelijk, of ‘God’ kan zijn. De joodse traditie spreekt van: De binding van Isaac. Naast de vernietigende machten die vaak in naam van ‘goden’ over het godsvolk kwamen, lezen we hier hoe JHWH, de Heer, staat voor bevrijding uit alle onderdrukking. De HEER, de God van Israël EN van Jezus,  spreekt van ‘mijn Vader’. De HEER van Israël is onvergelijkbaar met de God die mensen zich maken.

“Na zes dagen– zou dat tijdsaanduiding zijn? – gaat Jezus met drie leerlingen een hoge berg op. Hoog, dichtbij God zelf. Petrus had net nog gezegd dat lijden en sterven niet bij Jezus de Messias passen. Hij denkt alleen aan hemel en glorie. Op de berg wordt Jezus van gedaante (morfè) ver-anderd (meta). De drie krijgen nu een voorproefje van wie en wat Jezus is. Hij wordt witter dan wit. Hemels wit. Net als twee hemelse voorgangers, Elia en Mozes, die met hem praten als collega’s onder elkaar.
Petrus is vol van wat hij ziet: zo moet het blijven, dat wil hij vasthouden. Marcus vergoelijkt Petrus reactie: “Hij wist niet wat hij zei”. Nee inderdaad, want Petrus ziet alleen het goddelijke en niks van lijden en sterven. Hij praat eenzijdig, vooringenomen, beseft niet wat hij zegt.
En dan een wolk zoals op de Sinaï (Exodus 19:16 en verder). Een wolk: enerzijds ongrijpbaar en tegelijk aanwezig. Verhullend en aanwezig. En “overschaduwen”, geen dreigende onweerswolk maar beschuttend als een scherm. En uit de wolk klinkt net als bij de doop: “Dit is mijn geliefde zoon.” (NB: De enige twee keer in Marcus dat God zelf spreekt.) “Luistert naar hem.” Petrus – die eerst niet wilde horen (Marcus 8:32) – wordt zo naar Jezus’ boodschap van lijden en opstanding verwezen. De slotzin zegt heel realistisch: “Ze zagen alleen nog maar Jezus.” Jezus zonder hoogwitte glans, zonder hemelse ambiance, zonder Mozes en Elia. Alleen maar Jezus, zo alledaags als voorheen, die hen voorgaat naar Jeruzalem.
Bij het afdalen wordt hun verboden hierover te spreken voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan. Niet voordat lijden, sterven en dood heeft plaatsgevonden. Anders zou je wel eens eenzijdig van Jezus kunnen gaan spreken en weer op Petrus gaan lijken. Aan het eind blijven de leerlingen vol onbegrip hangen bij het woord “opstaan uit de doden”. Dat moeten ze nog leren…en wij ook!

De Poolse dichteres W. Szymborska dicht: “Zover het oog reikt heerst hier het moment, één van die aardse momenten, die men vraagt: Ga niet voorbij.”

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.