Schriftlezingen: Spreuken 31:10-13, 19-20, 30-31 en Matt. 25:14-30

Het laatste hoofdstuk van het boek Spreuken lijkt de vrouwonvriendelijke spreuken in het voorgaande (7:11-23; 19:13; 21:9,19) recht te willen zetten door de vrouw van A tot Z in het zonnetje te zetten en op haar vaak rolbevestigende maar ook leidinggevende kwaliteiten te wijzen. Eigenlijk gaat het over een ideale vrouw, over een vrouw die ‘Vrouwe Wijsheid’ is (zie ook Spreuken 9). Daarom gaat het niet over intimiteit, over zelfstandigheid of over carrière maken. Haar echte schoonheid zit namelijk vanbinnen. Zit in haar ‘vreze des Heren’ (vers 30) . Vreze des Heren of simpelweg vrees heeft niks met ‘bang’ van doen. Met B. Standaert zouden wij bij ‘Vreze des Heren’ denken aan: hoffelijk, delicaat, eerbiedig, terughoudend, zachtmoedig, ontzag, schroom. Zulke kwaliteiten maken een mens mooi! Zo’n woord zou voor ons duidelijker geweest zijn dan ‘vrees’.

Bij de woorden talenten en betrouwbaar denken wij meteen aan geld. Maar dat is een verenging van jewelste. De eerste knechten worden ‘goede en trouwe’ genoemd (25,21,23) en de laatste  ‘slechte’ en ‘luie/lamlendige’ (grieks: oknéros). Maar de griekse woorden voor ‘trouw’ (pistos) betekenen bij Matteüs nooit ‘betrouwbaar’, betekenen nooit ‘te vertrouwen met geld’. Zij betekenen steeds ‘vertrouwen, geloven in’ en dat slaat niet op geld. Zij worden geprezen omdat ze vertrouwen, geloof hadden in wat ze gekregen hadden. Omdat ze geloofden begiftigde, getalenteerde mensen te zijn, en daarmee aan de slag gingen. Het tegenovergestelde is de verlammende angst dat je niets kunt, niet goed genoeg bent, onvoldoende talent hebt. Een laag zelfbeeld, het gevoel minderwaardig te zijn. Hij klaagt: “Ik was bang”. Hij gelooft niet in zichzelf, en geloof verloren, is al verloren. Jezus prijst het vertrouwen van de eerste twee, niet hun prestaties. Alle drie kregen naar vermogen (vers 15). Hij roept niet op tot activisme, tot altijd op je tenen lopen en altijd maar beter en sneller en mooier, maar tot zelfvertrouwen dat je een begiftigd mens bent, gekregen hebt naar je vermogen. Jij mag er zijn zoals je bent. Nu wordt ook de laatste zin een beetje begrijpelijk, dat namelijk ieder die heeft er nog overvloedig bij zal krijgen en degene die niet heeft zelfs nog ontnomen zal worden wat hij heeft. Zo kan ik het ook als bemoediging verstaan. De parabel gaat over het leven van de gemeente onder het gesternte: totdat Hij komt. Het negatieve oordeel over de derde knecht past bij Matteüs klemtoon op vruchten (7:15-20; 13:18-23), op daden (5:14-16). Verlamd niks doen, of het aan anderen overlaten, zoals de dwaze meisjes, is niet aan de orde. Dan zie je ook niet meer wat je wél hebt en begraaf je jezelf. Dat is doodzonde.

Bij de parabel

Vaak heb ik gehoord – dat ik dit of dat niet kan doen
vaak heb ik gehoord.
Vaak heb ik gehoord – dat het te vroeg of te laat is
vaak heb ik gehoord.
Vaak heb ik gehoord – misschien, sorry, nee, onmogelijk
vaak heb ik gehoord
Vaak heb ik gehoord – nooit helaas, het spijt me
vaak heb ik gehoord.
Ben ik gestopt? Teleurgesteld? In de put?
Nooit, nee, sorry, onmogelijk zijn magische woorden
die mij oproepen mijn kracht te tonen.
Helaas is mijn denken zo beperkt
het spijt me dat mij visie ontbreekt.
(Shokat Shamaseblou)

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.