Sacramentsdag A 2017
Schriftlezingen:Deuteronomium 8.2-3,14b-16a; Johannes 6.51-58

De Verenigde Naties hebben als doel geformuleerd dat er in 2015 geen extreme armoede en honger meer mag zijn op de wereld. Niet simpel! Soms lijkt het dat mensen makkelijker allerlei middelen tot destructie uitvinden dan middelen tot leven. Makkelijker elke uithoek van de wereld van wapens en drugs en computerspelletjes te voorzien dan van brood, onderwijs, toekomst.

Mozes spreekt op de drempel van het land van belofte zijn volk Israel toe. Achter hen ligt de Slavernij – onvrijheid, geknecht, Untermenschen, en vóór hen het land van belofte dat “overvloeit van melk en honing” (Num. 13.27). Maar kwantiteit van voedsel garandeert niet automatisch kwaliteit van menselijk leven. Deut. 8.1 zegt expliciet dat het leven van het volk zal afhangen van het onderhouden van de geboden die God hen voorhoudt (lett. staat er “gebieden” ) zoals je voedsel aan iemand voorhoudt: Neemt en eet! Hoe zal het volk met de nieuwe vrijheid en mogelijkheden omgaan? Zal het de mensen ten goede stimuleren of zal het de mensen teisteren – zoals een storm doet.

Het woord “Kennen” is een sleutelwoord: “om uw gezindheid te leren kennen” (vers 2); “het manna dat jullie noch je vaderen kenden” (vers 3 en vers 16); “hij wilde u daardoor laten kennen (beseffen)” (vers 3). Duidelijk wordt dat je er met fysiek en materieel eten en drinken nog niet bent. Het gaat om voedsel waar je als mens, als volk van God van leeft. En dat kenden ze niet: Daarom vroegen ze: Mannah, letterlijk vertaald: Wat is dat? Ze “kennen” dat niet! Brood uit de hemel is niet alleen brood, calorieën. Het is brood van gerechtigheid, van zorg om weduwen en wezen, van de zorg voor de vreemdeling , van de naaste beminnen omdat ie net als jijzelf een mens is …. Samenvattend: leven van Gods geboden/woorden!

Het werkwoord “leven” (vers 1, vers 3) omvat meer dan “in leven zijn”. Je kunt “in leven zijn” en toch “geen leven hebben”. Niet het in-leven-zijn staat op het spel, maar de kwaliteit van dit leven, anders gezegd: het land van belofte, het rijk Gods.

De woestijn is meer dan het droge zandgebied ergens tussen Egypte en Israël. Zij is beeld van de (pelgrims)weg waarop de mens gaandeweg, met vallen en opstaan, zich Gods geboden eigen maakt. Mensen vergeten zo snel!!! Daarom: Blijf denken (Deut. 8.1) aan die woestijntocht met alle beproevingen. Blijf denken aan de slavernij (Egypte) waar je vandaan komt; VERGEET HET NIET…

In het Evangelie zegt Jezus van zichzelf dat Hij het brood uit de hemel is. Hij wordt ons “voorgehouden”! Als om te zeggen: Zonder deze spijs, gaat de wereld wel vooruit = vooruitgang – maar zal er geen eeuwig (vers 54) leven zijn. En “eeuwig” is een kwaliteitswoord; het duidt op een leven zoals past bij opstaan (vers 54), bij verrijzenis, bij nieuwe hemel en nieuwe aarde; een leven dat Jezus die “de Weg” (Joh. 14.6) is, heeft voorgeleefd.

In het  woestijnverhaal gaat ʼt niet over catering in de woestijn. In het Joh.- evangelie gaat het niet over menseneters zoals op typisch johanneïsche wijze deze woorden misverstaan worden. Het gaat om het opnemen, in je opnemen, van Jezus als “de Weg” (Joh. 14.6) om te doen zoals hij (zie Joh. 13.13.8). Dát is levengevend. Misschien moeten we ons niet zo druk maken om leven NA de dood, maar meer hoe we ons leven VOOR de dood eeuwigheidswaarde kunnen geven.

De verzen 51 en 58 met “het brood uit de hemel neergedaald” en “wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid” omkaderen dit hele stukje. Jezus betrekt de oud- testamentische Mannathematiek op zichzelf. Hij krijgt net zoveel vragen en misverstaan op zich af als het Mannah “dat zij niet kenden”. Los van deze spijs ben je, hoewel in-leven, levend dood. Maar “wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven”. Doodgaan wel natuurlijk, maar niet ten onder gaan, als waardeloos, betekenisloos weggeruimd worden. (Henk Bloem)

Mahatma Gandhi schrijft:

Aan de armen, durft God zijn gelaat niet te tonen,
tenzij in de vorm van brood, of de belofte van arbeid.
Armoede cultiveren
leidt slechts tot morele afbraak.
Elk mens heeft het recht te mogen leven,
vandaar ook het recht op de middelen
die hun voedsel kunnen verschaffen”