Lezingen: Deuteronomium 4.32-34, 39-40; Romeinen 8.14-17; Matteüs 28.16-20

Na Jezus’ sterven, de opwekking door de Vader en vervolmaking door de Geest vieren we nu samenvattend: Vader, Zoon en H. Geest in één. Vaak is er een rekensommetje van gemaakt: één God (Drie-eenheid) en toch drie (Drievuldigheid) en hoe zit dat dan? Meer een puzzel dan een geloofsmysterie. In de 4e eeuw na Christus benaderde men het geheim van de ene God door beeldend over 3 dansers en hun dans te spreken. Dansers, waarbij het niet om elk afzonderlijk, individueel draait, maar om hun gezamenlijke dans. God is niet een danser. Hij is de veelzijdige dans zelf en de mens wordt uitgenodigd aan deze dans mee te doen. Wordt onze geloofsbelijdenis zo niet veel uitdagender? Je kunt ook denken aan de kerkvader Ireneüs van Lyon (ongeveer 140-220 na Christus) die al spreekt van de Zoon en de Heilige Geest als ‘De twee handen van de Vader’. Sprekend over de ene God zoekt hij een weg tussen een monolithisch uniformiteit en vrijblijvende pluriformiteit.

Na 40 jaar – een mensenleven lang – richt Mozes zich op de drempel van het land van belofte tot heel Israël (Deut.1.1). We lezen en horen een stukje uit zijn historische rede, waarin hij Israël maant het unieke van het verbond van God met dit volk in het hart te prenten en de voorschriften en geboden ervan te onderhouden. Dat zal hen gelukkig maken en doen leven in het land dat Hij hen geeft. Het is niet van hen, het is voor hen. Dat maakt een verschil van leven en dood, zoals we in deze ze dagen weer zien.

Kijkend naar de woorden zie je hoe deze evangeliepassage doorgaat op wat in Deuteronomium gezegd wordt Zo wordt de grootsheid en ongehoorheid van Gods handelen doorgetrokken naar Jezus: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde’. En voel je achter de woorden: ‘Erken dan heden, prent het in je hart’ de twijfel van sommige leerlingen, en zie je dat hun ‘leert hun onderhouden’ voorbereid wordt door ‘onderhoud zijn voorschriften en geboden’. En terwijl Deuteronomium spreekt van doorgeven aan je kinderen – dus binnen het eigen volk – geeft Jezus als opdracht mee: “Maak alle volkeren tot mijn leerling.” Enerzijds opname en tevens verbreding!

In ‘Ik ben met jullie’ klinkt de naam ‘Immanuel’ (=God met ons) door; de naam van het begin van het evangelie (zie Mat. 1,23). God is geen ‘verre, vreemde’ macht. Zoals Mozes zich verwonderde over Gods bevrijdende aanwezigheid in het volk Israël zo getuigt Matteüs van zijn geloof dat God onder ons en met ons is en blijft in de Verrezene. Zo nabij is God aan ons! Misschien wel ontnuchterend te bedenken dat er voor Jezus’ leerlingen geen verdere carrière inzit. Verder dan ‘leerlingen’ schop je het niet. En dan staat er letterlijk in het Grieks: ‘Doopt hen ‘naar’ de naam van de Vader’ enz. Is naar niet beter dan in? Wordt met ‘naar’ niet uitgedrukt dat dit het begin is en dat je met de doop een perspectief, een oriëntatiepunt aangeboden wordt?

Henk Bloem, pastor

 

Blogs bij de lezingen van deze zondag leest u hier.