Schriftlezingen: ML 1,14b-2,2b.8-10; 1 Thess 2,7b-9.13 en Mt 15,1-13

Maleachi
De laatste profeet met het kleinste boek(je) van het Oude Testament. ”Last but not least “ karakteriseert studiegenoot F. Mayer het geschrift. Maleachi profeteert in naam van de Heer, zoals Mozes ooit aan de overzijde van de Jordaan (Deut. 1.1). Maleachi betekent “bode” (2.7; 3.1) en hij is ook een typische bode. Evenals de engelen, zijn hemelse collega ‘s, is hij een woordvoerder en tolk, die herhaalt wat zijn voorgangers al gezegd hebben.
Inhoudelijk heeft Maleachi weinig te bieden. Hij is geen nieuwlichter, of het moest de literaire vorm zijn die hij gebruikt. Zijn profetieën zijn een afwisseling van vraag en antwoord; zijn in discussiestijl. Zie bijv. 1.2, en die literaire vorm maakte school.
De profeet ziet dat priesters goddeloos zijn, Gods naam minachten, waardeloze offergaven aanbieden, mensen naar de ogen kijken en offergaven aanboden waar een mens zijn neus voor zou optrekken. Of zij wilden er zelf beter van worden. En dat vervloekt Maleachi.
Zie ook hoe God zich de “grote koning” noemt; en dan vervolgt met “mijn naam wordt gevreesd.” Natuurlijk: hij is machtig, gewelddadig. Maar “gevreesd” roept ook de “Vreze des Heren” op!  En het zou best kunnen dat hier beide betekenissen van “vrezen” van toepassing zijn. Inhoudelijk is duidelijk dat men de hand licht met de offervoorschriften: dat men de grote Koning voor de gek houdt– en steeds verder van de weg afdwaalt.
Behalve Paulus zijn ook Silvanus en Timotheüs (3,2 ‘medewerker’) bij de prediking van Christus evangelie, (en bij de brief?) betrokken. Paulus is geen solist (1.1). Hij en zijn medewerkers (grieks: sunergos = syn-ergie! = samen-werk[ vgl:  ergo-therapie] laten zien hoezeer ze met de Tessalonisenzers vergroeid zijn. Het zijn ook hun kinderen (zie 2.11), hun ‘broeders en zusters’. Het zinnetje: ”gij herinnert u toch” betrekt hen bij Paulus’ eigen ervaring. Een ervaring die Paulus’ verkondiging als woord van God beleeft -niet als woord van mensen, maar als werkzaam woord Gods.
Het valt op dat hier in de Griekse tekst veelvuldig het werkwoord “worden” 2x in 1,5, en 1x in 1,6 en 1,7 en dan in 2,5 en 2,7 en 2,10 en 14, wordt gebruikt. Wijst dat op een gemeente – in wording.? Of onderstreept het dat de gemeente niet hun eigen werk is, maar Gods werk. Paulus gebruikt de benaming “sunergos”, bv, in 3,2 = medewerkers van God!  Dat hij ook medewerker van Paulus is, spreekt voor zich.
Paulus ziet de eenheid uit elkaar vallen, ziet dat men op deze wijze afdwaalt van de weg, de weg van God-met-ons. En hij verzucht: ”Hebben wij niet allen één vader -“zijn we in oorsprong niet één? Heeft één God ons niet geschapen?”

De Evangelielezing vertelt van buitenkant, van show, van schone schijn.  Zet Gods gebod tegenover wat mensen ervan gemaakt hebben- en ze hechten meer waarde aan wat de volksmond ervan gemaakt heeft dan aan het godsgebod zelf. “Huichelaars ” noemt Jezus ze. Lippendienst! Buitenkant—alleen maar voor de schone schijn…”maar hun hart is ver van mij”.

 

Voor verdieping bij deze schriftlezingen: zie de blogs van de week