Schriftlezingen: Ezechiël 34.11-12.15-17, 1 Cor 15,20-26.28 en Mt 25.31-46

In Ezechiel 34 pakt God het herderschap aan. Dat is een ‘instituut’ geworden, stel niets voor, zegt God. Ze kunnen wel zeggen dat ze “in Gods naam” herder zijn, maar dit is geen herder schap. Ze weiden alleen zichzelf.  En dan volgt een mooi rijtje:
Ik zal zelf het verdwaalde schaap zoeken
het verlaten dier terughalen
het verwonde verbinden
het zieke dier sterken
MAAR: de vette en sterke dieren verdelgen…
en Ik ga rechtspreken tussen
het ene en andere schaap

Kennen wij ook niet zulke ‘heilige’ ambten in onze kerk: Is “Roma Locuta, causa finita ” (als Rome, ’t Vaticaan ’t zegt dan is ’t af, punt uit) niet ook zo iets? De gesprekken rond ‘synodaliteit’ waarbij niet alleen de ambtsdragers, de herders van vroeger tijden, maar ook de huidige herders, iedereen (Todos, Todos, Todos) zeggenschap heeft, zouden hier baanbrekend werk kunnen verrichten.
De God van Jezus is een God die achter weinig interessante typen aangaat, schrijft Carlo Martini. Voor die God geldt: “De laatsten zullen de eersten” (GvL 418) zijn!De profeet Samuël (1 Sam 8) had al eens voor de risico’s van het koningschap gewaarschuwd: Macht corrumpeert, Pluche plakt, Hofhouding is duur.
Hier blijkt dat er een verschil is tussen weiden en weiden. Soms houdt het alleen maar in “zoet houden” of erger: “kop dicht”,….  Hier voel je ook hoe riskant het is om Christus: ‘koning’ te noemen, zeker met alle associaties van nepotisme, dictatuur, tirannie, onpersoonlijk en machtsmisbruik in ons geheugen. In Samuels ogen is alleen God koning; als mensen het worden loop je grote risico’s.

Gaan die toekomstige koningen uit van:
Ik had honger en jullie hebben me te eten gegeven (Mt 25,35vv)
Ik had dorst en jullie hebben mij te drinken gegeven
Ik was vreemdeling en jullie hebben me opgenomen
Ik was naakt en jullie hebben me gekleed
Ik was ziek en jullie hebben naar me omgezien
Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar me toe
Verstaan zij zo de opdracht om te “weiden”? Met het meesterlijke slot: alles wat je voor een van deze minste broeders van mij hebt gedaan, heb je voor mij gedaan.
Dat “van mij -voor mij” is een identificatie: Het zijn mijn zusters en broeders. Het betreft ook Jezus zelf: hij is [hun] broer, niet alleen ‘weldoener, buitenstaander die een aalmoes geeft; hij is van hun eigen vlees en bloed.

In de Korinthe brief getuigt Paulus van Christus opstanding. Van de dood door Adam en de verrijzenis door Christus.  Die ’opstanding’ is cruciaal voor Paulus- zonder opstanding kunnen we net zo goed “maar eten en drinken, want morgen gaan we dood “. (Het is een stukje (1Kor 15,12vv) om te lezen en te herlezen. De Korintiërs hebben dat denk ik ook gedaan. Het is geen simpel stukje -het zet hun hele leven op de kop. Zelfs Paulus zelf
moet hier “standvastig en onwankelbaar zijn “( 1Kor 15,58)