Schriftlezingen: Sefanja 2.3; 3,12-13 en Matteüs 5.1-12a

Kernwoord: Zoekt de Heer (zie het eucharistisch gebed: “:..opdat voor alle zoekers de weg naar U open en begaanbaar is”) en even verder: zoekt de gerechtigheid. Die twee gaan hand in hand. Maar daar ontbreekt het nu juist aan. En Sefanja dreigt met de dag des Heren en roept op tot ommekeer en tot gerechtigheid. De belofte geldt de ‘rest’ (3.13) van Israël, een rest die “zijn toevlucht vindt bij de naam van de Heer”, geen onrecht, geen onwaarheid spreekt, en in vrede/rust leeft (mooi: ‘hoeden en rusten’ zullen ze!). Sefanja stelt de lezer voor de vraag: Waar, bij wie zoeken wij het? Wie zijn onze helden, onze redders (vgl. 3.17)? Nationalisme, populisme, rechtse spierballen, economie? Of zoeken we gerechtigheid, en armen van Geest, en verdrietige mensen, zachtmoedigen enzovoort? Hoe en waar zoeken we? Hele actuele vragen! Ja toch?

Bij Sefanja is de dag des Heren een ‘dies irae’, een dreigende dag. Geen beloftevolle zoals elders in de Schrift. De Thora kent vijf boeken van Mozes. Matheus kent ook vijf grote redes van Jezus. Deze, de Bergrede is geadresseerd aan de leerlingen (krijgen bijzonder onderwijs!) terwijl een grote menigte (5,1; 7.28) aanwezig was.
De eerste en achtste zaligsprekingen spreken van het ‘Koninkrijk der hemelen’. De vierde en achtste sluiten met het woord ‘gerechtigheid’: het kernwoord dat de hele Bergrede door aansluit bij Jezus’ doop in 3,15 en daarop doorgaat. De negende zaligspreking, over ‘vervolgen’ spreekt de leerlingen direct aan. Dat staat hen te wachten.
Deze zaligsprekingen verklaren diegenen ‘zalig’ die naar algemeen aanvoelen juist niet gelukkig zijn, ’t niet ‘gemaakt’ hebben. En wel zo dat je als lezer jaloers wordt op de armen van geest, op de treurenden, enzovoort. Ze maken ons jaloers voor de ‘waarden’ of beter de ‘deugden’ van het Koninkrijk Gods. Willen ons tot ‘zoekt de Heer’ verleiden. Tot, zoals in 6,33: “Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, dan krijg je dat alles erbij”. Negenmaal klinkt: makarios. Het staat voor ‘gezegend, gelukzalig’. Voor een volk dat het ‘Rijk der hemelen’ als perspectief van zijn leven ziet.
De berg verbeeldt bij Matteüs letterlijk dat je dicht(er) bij God bent, een plaats van gebed dus (Mt 14,23; 15,29; 17,1; 24,3 (Olijfberg); 28,16). Matteüs spreekt steeds van de berg. Is dat steeds dezelfde berg? Of is elke berg die plaats biedt aan God, aan gebed, aan ‘Zoekt de Heer’, een berg Gods, zijn berg?

Henk Bloem, pastor