De blogs van deze week bestaan uit een aantal uitspraken over het liefhebben van ‘de ander’ en hoe daarmee om te gaan.

Bemin uw naaste als u zelf.
– Er is dikwijls op gewezen dat ‘als jezelf’ een bijstelling is bij ‘je naaste’ en niet bij ‘beminnen’. Dan staat er dus: ‘bemin je naaste, zij/hij is als jezelf’. De naaste is dus een spiegel voor ons – je ziet jezelf!

– Een jongen staat bibberend van de kou op blote voeten voor een schoenwinkel. Een mevrouw vraagt “Hoezo blote voeten?” De jongen: “Ik vraag God om schoenen”. De vrouw neemt hem mee de winkel in, vraagt een teiltje warm water, wast zijn voeten en koopt sokken en schoenen voor hem. En als hij de veters van zijn nieuwe schoenen strikt, vraagt hij: “Bent u soms de vrouw van God?”

Thomas van Aquino: “We moeten beiden beminnen, hen wier opvattingen wij delen en hen wier opvattingen we afwijzen, want ze hebben zich beiden ingespannen om te zoeken naar de waarheid en beiden hebben ons geholpen die te vinden”.

Een monnik van Tiberine zegt in 1996 bij de uitvaart van zijn vermoorde medebroeders: “Wij moeten binnentreden in de wereld van de ander, of dat nu een christen of een moslim is. Want als ‘de andere’ niet bestaat, is er ook geen echte ruimte voor liefde. We moeten ons laten ‘storen’ en verrijken door het bestaan van de andere.

– ‘Trouw’ bericht in 2019 dat Tim Krabbé die contact had met de moordenaar van Jan Heijn, zei: “Natuurlijk is hij geen monster, dan schuif je de verantwoordelijkheid af. Hij was zozeer vergelijkbaar met mezelf dat ik dacht: ik moet kunnen begrijpen hoe hij daartoe gekomen is. Hij was een zielige schoft. Ik wil deze schoft verdedigen tegen het publiek dat hem alléén maar een schoft wil vinden.”

F. Savater, ‘Het goede leven, ethiek voor mensen van morgen’, blz.107: “Door termen van afkeuring in de mond te nemen (hij is een dief, zij is een leugenaar, die vent is een oplichter) dreigen we te vergeten dat personen die zich hebben misdragen, toch nog steeds mensen zijn en mensen blijven”.

Paul Moyaert zegt, sprekend over Nietzsches uitspraak dat het christendom inzake naastenliefde ‘geen maat kent’, dat naastenliefde geen zaak is van rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid wordt bij de wet geregeld. Maar naastenliefde is, en dat heeft het christendom goed gezien, een doorn in het oog, een steen des aanstoots. De rechtvaardigheid heeft nog niemand geïrriteerd, de naastenliefde wel. De naastenliefde drijft zichzelf op de spits in het gebod: ‘heb je vijand lief’. Dan moet je een misdadiger vergeven die geen berouw toont. Dat is niet te pruimen. Maar dát is het wezen van de christelijke naastenliefde.

Cicero, ‘De amicitia’, (XV, 57) vraagt zich af of een man net zo voor zijn vriend moet voelen als hij voor zichzelf voelt. En dan zegt hij: “Nee, want er zijn dingen die we nooit voor onszelf maar wel voor een vriend zouden doen”.

Ph. Claudel, ‘Het verslag van Brodeck’, Bezige Bij 2008, is een mooie roman over: ‘De ander’, met o.a. de zin: ‘…De man was een spiegel, weet je zonder een woord te zeggen liet hij iedereen zien hoe hij eruit zag. Misschien was hij wel de laatste gezant van God voordat Hij de boel opdoekt en de sleutel weggooit. Ik ben het afvoerputje, maar hij is de spiegel. En spiegels breken altijd.(blz.146)

Als jij

Als jij het vraagt draai ik je hoofd,
breng ik je handen bij elkaar,
‘t rietje van de thee tot aan je mond;
tussen jou en het plafond sla ik
een uitgelezen bladzij om. Help je

hoesten. Vanzelf kijk je omhoog
tussen de zwaluwen en de wolken door,
van boven staat de wereld open. Verten
hebben wij gemeen. Denk niet dat
ik ze nader ben omdat ik wel kan lopen.
H. Hoenselaars

En als toegift:
Raak?
Ik scoor altijd in het goede doel
maar dan vertelt men mij
dat ik een halve wedstrijd achterloop
uit: ‘Geen Kaas’ (Utrechtse dakloze)

Henk Bloem, pastor

Meer verdieping in de lezingen van komende zondag: lees hier