13e zondag door het jaar 2 juli 2017
2 Kon. 4.8-11, 14-16a en Matteüs 10.37-42

Elisa, de opvolger van Elia, had gevraagd zijn geestelijke erfgenaam te mogen zijn: hij vroeg namelijk zo’n deel van Elia’s geest, als een eerstgeborene bij een erfenis zou krijgen. En als zichtbaar teken dat hij de erfgenaam is, krijgt hij ook diens profetenmantel: hij is een tweede Elia – hij zet voort wat Elia deed. Niet zo gek dus dat men hem een heuse “studeerkamer” aanbiedt: hij is een man van “Gods Woord”, een schriftgeleerde, en dat men hem als “heilige man Gods” ziet, en dat hem wonderlijke krachten worden toegedicht. Bijna vanzelf denk je hierbij aan Pinksteren waar de vurige tongen zich verdelen (dus allemaal een deel, zoals bij een erfenis) zodat allen vol raken van de heilige Geest die Jezus be-ziel-de. En wie nog verder terug gaat, leest in Numeri 11 dat God een “deel van de geest die op Mozes rust” op 70 wijze leiders doet neerkomen. Zij gaan delen in Mozes’ geestelijk leiderschap.

Elisa – de man Gods – doet dan aan de vrouw die hem gastvrijheid verleent dezelfde belofte die de kinderloze Sara ooit van de godsgezanten kreeg (Gen. 18.10). En net als Sara, denkt de vrouw: “Ja, ja, je hebt makkelijk praten.” Maar, denk dan ook aan hoe de engel Gabriel het meisje Maria overtuigt: “voor God is niets onmogelijk”. Je voelt hoe deze verhalen samenhangen en hoe hier geprobeerd wordt om in wat mensen overkomt, Gods Geest, Gods handelen op het spoor te komen. Om er meer als het alledaags gewone, in te beleven.

Als Evangelie lezen we ’t laatste gedeelte van de Zendingsrede (Matteus 10.5). Matteus heeft 5 redevoeringen gecomponeerd: Na de Bergrede (hfdst. 5-7) is deze zendingsrede de tweede. Jezus vraagt er zijn leerlingen niet om op het huis te passen, als Hij er niet meer is. Hij stuurt hen erop uit: uitzendkrachten, apostelen (van het Griekse apostellein = uitzenden), om in zijn geest door te gaan, om een alter Christus, plaatsvervangers van hemzelf  te worden. Hij noemt een 8-tal condities, ballotage-vragen, positieve en negatieve, waar zijn leerlingen aan moeten voldoen. Zo niet, dan zijn ze zijn leerlingen niet; zullen niet als zodanig herkend en gerespecteerd worden. Deze condities zijn niet mis! Maar inderdaad, mooier kunnen we het niet maken. Stel dat wij ons doen en laten als kerk van Jezus Christus regelmatig langs deze meetlat zouden leggen?