4 maart 2018
Schriftlezingen Ex. 20.1-17; Joh. 2.13-25

De Bijbel spreekt van: tien woorden (niet: geboden!) van de Heer God. Woorden, die zonder bemiddeling  van Mozes, linea recta  tot ieder persoonlijk worden gesproken: ze staan in de 2e persoon enkelvoud. Niet het geheel, het collectief van het volk staat voorop. De woorden zijn als het ware direct door de Heer God in het hart van iedere mens persoonlijk geprent.

Het opschrift boven deze tien woorden luidt:  “Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit dat slavenhuis, heeft bevrijd.” De Heer God zegt zelf dat Hij een God van bevrijding is, dat onderwerping, slavernij niet bij Hem horen. Deze zin geeft het interpretatiekader aan voor de navolgende woorden. Dus als er daarna 4 x volgt: Neen, geen andere goden, geen beelden, geen buigen en vereren, geen misbruik van Gods naam, dan is dat vanwege die beginzin. Die zou ontkend en verdraaid worden als dat wel zou gebeuren. Dat geldt ook voor de andere woorden van de sabbatdag, van vader en moeder eren,  niet doden, stelen, echtbreuk e.a. Deze woorden willen mensen niet tot allerlei dingen verplichten, een juk opleggen, maar willen een bevrijding, een zegen voor hen, voor hun samenleving zijn.

In Leviticus 19 wordt nader ingegaan op deze basisgeboden, en afgesloten met de basic-erkenning “Heb je naaste lief, zij/hij is als jezelf”. (Lev. 19.18.) Een erkenning die, vergelijkbaar met het opschrift bij Exodus 20 (“Ik ben de Heer uw God…”) gevolgd word door: “Ik ben de Heer”. Dáárom, omdat Hij zo is, omdat Hij ook de Heer van mijn naaste is, omdat ik “naar zijn beeld, tot zijn gelijkenis” leef, dáárom moeten wij….

Wet en regelgeving staan in de joods-christelijke geloofsovertuiging in het kader van Gods liefde en bevrijdend handelen. Liefde tot God is ondenkbaar zonder liefde tot de naaste.

Jezus is nog maar net begonnen of Johannes vertelt al van de verdrijving van handelaars en geldwisselaars uit de tempel. Zou hij daarmee willen aangeven dat het optreden van Jezus vanaf het begin gekenmerkt wordt door “hartstocht voor het huis van Zijn Vader” én door de groeiende tegenstand van de godsdienstige leiders die hun godsdienst en tempel misbruiken voor eigen belang. En geeft hij met de zin: “Breek deze tempel af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen” mogelijk al een doorkijkje dat deze confrontatie niet stopt bij afbraak maar ook naar opbouw leidt. De leerlingen zullen deze tempelwoorden pas na zijn opstanding op hemzelf toepassen: Niet de stenen tempel maar zijn lichaam is de verpersoonlijking van het nieuwe verbond van God met de mensen.

De apostel Paulus sluit daarop aan wanneer hij in zijn brieven aan de Korintiërs (1 en 2) spreekt over de gelovigen als tempel van God: 2 Kor. 6,16: “Wat heeft de tempel van God met afgoden te maken? Wijzelf zijn de tempel van de levende God, zoals God heeft gezegd: Ik zal bij hen wonen en in hun midden verkeren. Ik zal hun God zijn en zij mijn volk”.
Ik denk dat dit evangelie als een bloemknop is, waarin alles wat nog komt vervat is. Het belooft niet veel goeds. Vanaf nu gaat het zich ontvouwen.
Henk Bloem, pastor