11 maart 2018
Schriftlezingen: 2 Kronieken 36.14-23 9(17-18 weggelaten) en Johannes 3.14-21

In de boeken Kronieken wordt de hele geschiedenis vanaf Adam tot en met David nog eens verteld – maar nu vanuit een ander theologisch perspectief. Een herlezing heet dat. Bedenk bijvoorbeeld hoe Maarten Luther aanvankelijk als ‘ketter’ gezien werd in katholieke ogen, en in latere biografieën vaak als voorloper om de kerk ‘bij de tijd te brengen’.

Kronieken geeft geen journalistiek verslag van het verleden; het biedt een duiding, een interpretatie. Zo wordt de ballingschap consequent als straf Gods gezien omdat Gods volk (zie vers 14,15,16) zich net zo ging gedragen als de andere volken: je zag gewoon geen verschil meer. Oók bij hen: de gruweldaden(?), tempel ontheiligen, uitlachen van Gods profeten. Logisch dat de Heer dat niet langer pikte! De Babyloniërs die hen verslaan en in ballingschap voeren, doen dat dus omdat God kwaad op hen is; ze zijn  instrumenten in Gods hand. Dank je wel! dus, aan de Babyloniërs voor hun medewerking….

En zo is ook koning Cyrus die in 538 een einde maakt aan de ballingschap en de tempel weer laat opbouwen een instrument Gods – hij voert daarmee uit wat God wil. Omdat in de beleving van Kronieken al wat er gebeurt Gods wil is, God achter alles zit, stamt Kronieken mogelijk uit priesterlijke kringen die aan God een hoog verheven plaats toekennen. Maar je voelt ook hoe deze theologische benadering dingen aan God toeschrijft, die wij ver van Hem zouden houden.
NB: De verwijzing naar Jeremia, en de vergelijking met zeventig sabbathjaren blijft een beetje raadselachtig, of op zijn minst gekunsteld.

De evangelielezing biedt alleen het tweede deel van Nicodemus (de naam legt net als ‘Nikolaos’ het accent bij het lage volk, en niet bij de hoge leiders!), en het gesprek met Jezus. Link is dat – je moet eigenlijk het hele gesprek horen; dat is één geheel. Maar ja. Wat valt hier op?

Het dubbelzinnig woord: “omhoog geheven worden”. Dat is letterlijk: Mozes steekt de slang in de hoogte en Jezus’ kruis moet van de grond omhoog, opgetrokken worden. Maar het woord betekent ook “verhoging”, duidt ook aan dat Jezus’ kruisdood de eervolle bekroning van zijn leven zal zijn, een intronisatie. En “eeuwig leven”? Is dat ná de dood of duidt het de kwaliteit aan van het leven vóór de dood. Kijk hoe in de volgende zin(nen) gesproken wordt over Gods liefde voor de wereld (grieks: kosmos) deze wereld, dit bestaan, hier en nu. En van dat hier en nu wordt gezegd dat geloven in Hem je leven eeuwigheidswaarde kan geven. Het gaat om het behoud van de wereld (vers 17); er is sprake van ‘hemel’ of ‘hiernamaals’. En dat behoud hangt samen met geloof in de naam van de zoon.

Ook de volgende verzen over “beminnen van de duisternis of het licht” gaan over keuzes die mensen hier en nu maken: Vóór het licht, en dus de waarheid doen (vers 21), of vóór de duisternis, het slechte doen (vers 20). En dat “licht” is overduidelijk Jezus, zijn komst in deze wereld. Zie 1,9, “Het ware Licht was er, dat elke mens verlicht en dat in de wereld moet komen”. Zie daarvoor ook Johannes 8.12 vv., en 9.5.

Nicodemus behoorde tot de Farizeeën – maar in het gesprek gaat het niet alleen over “eerwaarde” mensen, over “belangrijke” mensen, het gaat over “het volk”,  over ieder die het licht zoekt.

Henk Bloem, pastor