Schriftlezingen:Wijsh. 18.6-9 en Luc 12.32-48

Wijsheid is een verzamelnaam voor praktische levenservaring (boerenwijsheid), menselijke en religieuze levenshouding. In joodse kringen werd de ‘vreze des Heren’ (vreze= ontzag/ eerbied) als begin van alle wijsheid gezien. Daar keek men ook vol verwachting uit naar “de twijg op wie de geest van wijsheid en inzicht, van beleid en sterkte, van kennis en ontzag voor de Heer rust. (Zie Jesaja 11.2).

De zondagslezing (Wijsheid 18.6-9) doet niet iedereen roepen: “Bis, bis, nog een keertje!” ’t is een korte lezing- we vallen er middenin en hebben niet meegekregen wat er aan voorafging. Het is alsof we midden in een gesprek binnenkomen en vragen: waar gaat ‘t precies over?

Het boekje van de zondag helpt ons door na het beginwoord “de nacht” meteen “van de uittocht uit Egypte”, toe te voegen: zo snappen we welke nacht bedoeld is. Maar in de oorspronkelijke versie staat dat er niet bij. Misschien is “de nacht” zo ingeburgerd dat iedereen wel snapt over welke nacht het gaat? Maar, als je het weglaat, gaan ook andere donkere nachten van redding en ondergang, van straf en zegen meepraten. Dan is het woord “nacht” meer wijsheid dan geschiedenis.

In Lucas 12.32-48, spreekt Jezus zijn leerlingen toe. Of is het voor iedereen bedoeld, zoals Petrus in vers 41 vraagt? Dan is ”maak je niet bezorgd om kleding, eten, om lengte van leven, jullie met je klein geloof” (vers 28) in eerste instantie wel voor de leerlingen, maar toch ook voor iedereen bestemd. En hij zegt niet dat ze het een moeten afzweren ten koste van het andere. Wel dat ze de zorg voor het hemelse niet door de zorg om de aardse dingen moeten laten overwoekeren.

Bijna liefkozend, als een herder die zijn schapen kent (Joh 10.11vv), noemt hij hen “kleine kudde” die moeten oproeien tegen een grotere, sterkere mainstream, oproeien tegen een andere mentaliteit, met andere waarden en normen.

God weet dat ook het aardse nodig is (12.30) en dat ze al die aardse dingen erbij krijgen als ze het koninkrijk zoeken. (12,31). Het ‘aardse’ en het ‘hemelse’ zijn allebei nodig. “Hemels” wijst niet naar een andere plaats, ook niet op later, na de dood. ‘Hemels’ duidt op een bijzondere kwaliteit van leven, een kwaliteit die niet mag ondersneeuwen onder de dagelijkse zorgen. Het aardse en het hemelse zijn geen tegenstellingen, samen maken ze het leven.

Omdat de zorg voor het hemelse makkelijk door bezorgdheid om het aardse wordt overvleugeld, vraagt Hij van zijn leerlingen meer dan: “we zien wel ”. Meer dan onverschilligheid. Ze moeten steeds paraat zijn (hb).

“Kleine kudde” (Luc 12.32): sommigen zien dat als het ideaal. Bevorderen dat zelfs. Dat lijkt me niet de bedoeling.

Overdenkingen bij de zondagslezing vindt u in de blogs van deze week.