Schriftlezingen: Genesis 12,1-4a en Matteüs 17,1-9

In Genesis 11,26 treedt Abram op het wereldtoneel. Hij hoort God zeggen: “Trek weg uit 1) uw land, 2) uw stam, 3) ouderlijk huis”. Abram verbrandt alle schepen achter zich en gaat “naar het land dat IK u zal aanwijzen”. Een overvloed van zegeningen begeleidt zijn komst: 1) een groot volk van hem te maken, 2) hem te zegenen, 3) zijn naam zo groot te maken dat er zegen van uitgaat. God staat erachter en accepteert geen denigrerende, scheldende meningen over zijn volk. Via Abraham delen alle geslachten op aarde in de zegen. Abram geeft gevolg aan de oproep, gaat met zijn neefje Lot op weg. Moedig, dat hij met zijn 75 jaar aan zo’n tocht durft te beginnen.

De evangelielezing begint met: “zes dagen later”, De precieze tijdsaanduiding is mogelijk een herinnering aan de berg Sinaï in Exodus 24 en 34. Jezus neemt drie leerlingen (Matteüs 26,37) mee een hoge berg op. Een hoge berg, omdat ze boven zichzelf uitstijgen. Omdat het hen te boven gaat. Voor hun ogen wordt hij veranderd; de passieve vorm wijst naar GOD als degene die Jezus gelaat (17,2) verandert, ‘hemels’ maakt. En met ‘gelaat’ wordt ook bij Mozes (Exodus 34,29) aangeknoopt.
Dan komen Mozes en Elia, vertegenwoordigers van en voor het volk Gods. Petrus vindt het perfect zo – in goed gezelschap. En de lichtende wolk die hen overschaduwt – denk aan hoe Maria overschaduwd wordt door de Heilige Geest – en dan een stem die Jezus aanwijst als ‘de Zoon’ en vraagt naar hem te luisteren. Het is zo overweldigend voor de leerlingen dat zij van angst ineenkruipen. Jezus raakt hen aan en brengt hen terug naar het ondermaanse. Ze hebben niet met hun ogen gekeken – die hadden ze gesloten – maar, zoals de Fransen Antoine de St Exupery nazingen: on ne volt bien que avec le coeur.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze week: lees hier.