Schriftlezingen: 2 Makkabeeën 7,1-2,9-14 en Lucas 20,27-38

Zeven zonen, zeven gemartelden, net zoveel als dagen in de week. Makkabeeën doet een oproep aan de Joden om trouw te blijven aan de leer van de voorvaderen en daar alles voor te trotseren. Het wil ons niet informeren over de martelingen maar propagandistisch zeggen: Als die jongens het kunnen, moeten ook wij dan ook niet…?
In vers 11 zegt de derde zoon: “van de hemel heb ik…” waarbij het woord ‘hemel’, mogelijk met Exodus 20,7 op de achtergrond, de Godsnaam vermijdt maar die wel bedoelt. Ook nu vermijden vele Joden de Godsnaam (JHWH). En waar die toch staat, lezen zij uit eerbied: Adonai, mijn Heer. God, zeggen ze, is toch niet je buurman dat je hem familiair kunt aanspreken!
Hemel is geen plaatsaanduiding, net zomin als ons ‘Zij/Hij is in de wolken’. Niemand zal in de wolken naar die persoon gaan zoeken. ‘In de wolken’ duidt een buitengewone bijna onzegbare gelukservaring aan. En ‘in de hemel’ duidt iets/iemand aan die alles te boven gaat aan. Het duidt een kwaliteit aan. Maar “Onze Vader die in de hemel zijt” kan je dus op het verkeerde been zetten, namelijk die van een plaatsaanduiding.

Gelukkig hebben de liturgisten 2 Makkabeeën 7,3-8 niet in de lezing opgenomen. Beestachtig wat mensen daar elkaar aandoen. En dan moet de moeder van deze jongens nog toekijken ook! Hoe bedenk je ‘t. Maar wat een vastberadenheid tonen de jongens! Die vastberadenheid is, zoals ik boven zei, een appél aan de lezers. De schrijver is meer predikant dan historicus. Al zullen er ook zijn die hier van godsdienstfanatisme spreken.

De evangelielezing maakt wel duidelijk dat je met optellen en aftrekken de ‘opstanding’ niet uit de doeken doet. Velen denken en zeggen dat we een tijd van apocalyptische veranderingen beleven en, erger nog, dat onze huidige weg doodloopt.
Mensen zoeken naar houvast in een wereld waarin alles verandert. Zoeken ook bij de godsdiensten. Jezus probeert zo’n antwoord: “Ze zijn kinderen van de opstanding.” Wanneer een Vermeer of een Van Gogh bedreigd wordt roept dat hevige emoties op. Maar wat betekent: Hij is een God van levenden als we spreken over dode, of moeten we zeggen: opgestane mensen?
In de evangeliën lezen we: “Vuur ben ik op aarde wezen brengen en wat verlang ik ernaar dat het gaat branden en om zich heen grijpt.” Dat is blijkbaar niet hetzelfde als het verwoestende vuur dat de leerlingen willen afroepen over ‘ongelovigen’ (Lucas 9,54) en evenmin het vuur uit de zin: “Hij zal dopen met water en vuur” (Lucas 3,16). Kunnen we misschien denken aan Piet Adema, die gevraagd werd als landbouwminister, daartegenop zag en van zijn vrouw hoorde: “Je mag alleen gaan als ik het vuur in je ogen zie.” Is dat vuur in de ogen mogelijk teken van kind-van-de-opstanding zijn? En is dat vuur in de ogen misschien een getuigenis van Leven, van Leven met een hoofdletter; van: “voor Hem leven ze allemaal” (Lucas 20,38).
Maar ik moet bekennen dat ik me ook graag aansluit bij de allerlaatste zin: “Want men durfde hem verder niets te vragen” (Lucas 20,40).

Henk Bloem, pastor

Voor de blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.